Een halfuur later drong Zandros erop aan om met Katie mee naar boven te gaan om de kinderen in bed te leggen. Toen de jongetjes sliepen, volgde hij haar naar de deur van de slaapkamer die haar was toegewezen. ‘Ik wilde je nog één ding vragen,’ begon hij. ‘Het gaat over toen je nog zwanger was.’
Verbaasd keek ze op.
‘Wanneer heb je precies gebeld naar dat telefoonnummer dat ik je had gegeven?’
Ze kneep haar lippen samen. ‘In de zomer. Eind juni, begin juli.’
‘En de brief? Wanneer heb je die verstuurd?’
‘Ook ergens in die periode.’
Hij dacht na. ‘Maar dat was zes of zeven maanden nadat we uit elkaar waren gegaan. Je moest toen al heel lang hebben geweten dat je in verwachting was. Waarom heb je zo lang gewacht voor je contact opnam?’ vroeg hij ongelovig.
Onwillekeurig kromp ze ineen. Dit was een van de vragen waarvan ze had gehoopt dat hij hem nooit zou stellen. ‘Ik wachtte om te kijken of je mij eerst zou bellen,’ antwoordde ze eerlijk.
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik snap het niet.’
Fier hief ze haar kin op, het oude gevoel van afwijzing zo ver mogelijk wegdrukkend. ‘Ik wilde zien of je zelf contact met me zou opnemen. Dat deed je niet. In feite was dat alles wat ik wilde weten.’
‘Als ik had geweten dat je in verwachting was, zou ik heus wel hebben gebeld!’ riep hij verontwaardigd uit. ‘Toen je me eindelijk belde, was je naam al van de lijst verwijderd. Daarom kon je me niet te pakken krijgen.’
‘Niet iedereen gaat met zijn liefdesleven om alsof het een archiefkast is,’ mompelde ze.
Die opmerking, voortkomend uit een onnavolgbare vrouwelijke logica die lijnrecht tegenover zijn eigen rationele zelfdiscipline stond, deed hem bijna opnieuw in woede uitbarsten. Keer op keer haalde ze hem het bloed onder de nagels vandaan… Van hem, die zich door niets of niemand van zijn stuk liet brengen. Hij haalde een paar keer diep adem. Niet met zijn grootouders in de buurt, herhaalde hij in zichzelf.
De ontstelde blik waarmee hij Pelias die middag in de hal had aangetroffen, had boekdelen gesproken. Vanwege zijn doofheid waren de woorden hem ongetwijfeld ontgaan, maar hij had duidelijk gehoord dat zijn kleinzoon ruzie maakte met de moeder van zijn kinderen. Helaas leefde Pelias in de veronderstelling dat alle vrouwen op Calliope leken, kwetsbare bloemen die altijd glimlachten, altijd meegaand waren en nooit boos werden.
De enige plek waar Katie meegaand was, was in bed, dacht hij grimmig. Hij had gewoon met haar in de torenkamer moeten blijven. Hij besloot ter plekke dat hij nooit in zijn leven de voorrang zou geven aan voedsel boven seks. Het was tijd om creatiever te werk te gaan, maar ondertussen zou het waarschijnlijk slim zijn om haar zelf te laten ontdekken wat ze wilde en miste.
‘Blijf maar een tijdje hier wonen,’ stelde hij grootmoedig voor, haar schrijnende opmerking negerend. ‘Dan heb ik ook meer tijd om een goede woning voor je te vinden in Londen.’
Zijn plotselinge vriendelijkheid maakte Katie achterdochtig. Sinds wanneer vond hij het prima dat ze zelf een woning wilde? Onzeker begon ze: ‘Zandros… Ik begrijp het als je nog steeds boos op me bent, maar ik heb het gevoel dat we ergens de verkeerde kant op zijn gegaan, en –’
‘Een paar uur geleden lag je bij me in bed. Vraag me alsjeblieft niet om alleen maar vrienden te zijn,’ onderbrak hij haar. ‘Daar is het te laat voor.’
‘Misschien was het daar altijd al te laat voor,’ gaf ze toe. Om de een of andere reden wilde ze hem zo veel mogelijk tegemoet komen. Ze werd om het minste of geringste boos op hem, maar tegelijkertijd merkte ze dat ze in paniek raakte zodra hij ook maar het geringste beetje afstand leek te willen nemen.
‘En je hoeft ook niet te verwachten dat ik vrolijk ga staan toekijken als je iets met een ander begint,’ voegde hij er op dreigende toon aan toe.
Dacht hij echt dat ze zo in elkaar zat? Ze greep zijn slanke, olijfkleurige hand en verzekerde hem: ‘Zo ben ik niet, Zandros. Weet je dat nog steeds niet? Ik ben echt niet van plan om –’
‘Pas maar op, jij,’ gromde hij. Hij duwde haar plotseling tegen de muur en plantte zijn handen aan weerszijden van haar hoofd. ‘Raak me niet aan tenzij je het risico wilt nemen dat ik jou ook aanraak, pedhi mou.’
Haar mond werd kurkdroog. Zijn gouden ogen deden haar onderbuik ontvlammen, en ze beefde alsof hij een magneet was waar ze onweerstaanbaar naar toe werd getrokken. Hulpeloos opende ze haar mond.
‘Je zult je beter moeten leren verdedigen,’ murmelde hij. Zijn stem klonk laag en gevaarlijk, als een spinnend roofdier dat met zijn prooi speelt. ‘Als ik iets wil, ga ik tot het uiterste om het te krijgen. Bij de volgende ronde gedraag ik me misschien niet als een heer, thespinis mou.’