Geleidelijk aan ontspande ze. Het was warm, de bladeren van de kastanjeboom ruisten in de zomerbries en de wijn maakte haar een beetje licht in haar hoofd. ‘Het is hier zo mooi,’ verzuchtte ze na een tijdje. ‘Jij merkt het misschien niet eens, omdat je in deze luxe bent opgegroeid.’
‘Ik ben er niet in opgegroeid,’ reageerde hij. ‘Mijn grootouders hebben me in huis genomen toen ik zes was. Twee jaar later hebben me ze geadopteerd.’
Verbijsterd over die onverwachte ontboezeming staarde ze hem aan.
‘Mijn ouders waren niet getrouwd,’ verduidelijkte hij. ‘Ik was het resultaat van een slippertje. Mijn moeder was stewardess. Toen ik een paar jaar oud was, verloor ze haar baan, en daarna ging het bergafwaarts. Ze overleed toen ik vijf was. Ik woonde in een weeshuis, tot mijn opa, Pelias, erachter kwam dat ik bestond.’
‘Deed je vader dan niets?’ vroeg ze onthutst.
Hij maakte een hoofdgebaar. ‘Hij heeft me nooit erkend als zijn zoon, en hij heeft mijn moeder ook nooit geholpen. Het was een waardeloze vent. Mijn opa en oma hebben zijn hele leven de brokken achter hem moeten opruimen. Toen ik tien was, is hij overleden na een skiongeluk.’
‘Dat spijt me.’ Ze schaamde zich omdat ze zomaar had aangenomen dat hij altijd een bevoorrecht bestaantje had gehad. De werkelijkheid was dat hij zijn eerste levensjaren in eenzaamheid had moeten doorbrengen, zonder de liefde en zekerheid waar elk kind recht op heeft. Het besef joeg een steek door haar hart.
Zandros zag dat ze tegen haar tranen vocht. Hij had haar ooit zien huilen bij een tekenfilm voor kinderen en had zich toen verwonderd over haar sentimentele teerhartigheid, die zo in tegenspraak leek met haar felle temperament. Het had hem gefascineerd, en tegelijkertijd had hij het vreselijk gevonden. Opnieuw vroeg hij zich af hoe iemand zoveel sympathie kon opvatten voor een kind dat inmiddels allang was opgegroeid. ‘Ik heb het overleefd,’ merkte hij luchtig op. Om het gesprek over een andere boeg te gooien, voegde hij er op al even luchtige toon aan toe: ‘Je ziet er overigens verrukkelijk uit in die jurk.’
Katie schrok zich een hoedje. Verbaasd keek ze hem aan, waardoor ze zich niet op tijd kon wapenen tegen de gloeiende gouden vonkjes in zijn blik. Onmiddellijk begon haar hart wild tekeer te gaan. Haar vingers sloten zich gevaarlijk strak rond de steel van het kristallen wijnglas, alsof ze een drenkeling was en het glas een reddingsboei. ‘Ik denk dat ik nog maar een glaasje wijn ga drinken,’ murmelde ze.
Zandros nam het glas uit haar hand. ‘Sorry, maar op een nuchtere maag mag je niet meer dan twee glazen wijn.’
‘Pardon?’
‘Bij het derde glas ga je giechelen en melige grappen vertellen,’ hielp hij haar zonder aarzeling herinneren, ‘en na het vierde glas begin je met je heupen te draaien en klim je bij me op schoot. Dat zou veel te gevaarlijk zijn, dacht je niet?’
Bij de herinnering aan een zekere lunch in Ierland begon ze tot haar haarwortels te blozen.
Zandros grinnikte en liet lichtjes een vingertop over haar sleutelbeen glijden. ‘Ik plaag je alleen maar.’
Ofschoon zijn aanraking nog geen seconde had geduurd, raakte ze er spontaan van buiten adem. ‘Ik drink niet zo vaak wijn,’ legde ze, nog steeds beschaamd blozend, uit.
‘Ik vond je erg natuurlijk en sexy,’ zei hij sussend. ‘Maar misschien moet ik dat niet zeggen.’
Katie hoorde het echter maar al te graag. Ze wist niet of ze hem moest geloven, maar zo vaak kreeg ze geen complimentjes. Ze waren inmiddels op glad terrein beland. Het zou verstandig zijn om weer op een neutraler onderwerp over te stappen. ‘Nee, beter van niet. Is er een vrouw in je leven?’
‘Die zou er wel zijn geweest als ik jou niet fijner vond,’ antwoordde hij zonder aarzeling. Zijn gouden ogen, omfloerst door lange zijdeachtige wimpers, troffen haar lichtgroene kijkers.
Als gehypnotiseerd staarde ze hem aan. Haar hart roffelde zo hard, dat ze zich afvroeg of hij het kon horen.
Ook Zandros hield zijn adem in. Hij had de laatste woorden uitgesproken voor hij er erg in had en hij was er zelf van geschrokken. Nog voor hij dieper over de betekenis kon nadenken, werd hij evenwel gegrepen door een overweldigende seksuele aandrang. Langzaam en doelbewust hief hij een hand op en liet zijn vingers door haar wijnrode krullen glijden, om ze even later onder haar kin te leggen en haar gezicht op te heffen naar het zijne. ‘Ik wil je kussen, thespinis mou,’ fluisterde hij.
Nee. Zeg nee, zo klonk een stemmetje in haar hoofd. Ze was verstijfd van de spanning, maar tegelijkertijd leek heel haar lichaam tot leven te komen. Haar tepels werden hard, en haar buik voelde alsof er warme, trage honing in zat.
‘Eén kus maar,’ murmelde Zandros, zacht en onweerstaanbaar verleidelijk.