‘Uiteraard mag je de tweeling zien als je wilt,’ mompelde ze, ‘maar verder hoeven we geen contact te hebben.’
Hij liet haar hand vallen, alsof ze hem zojuist had verteld dat ze iets besmettelijks had. ‘En dat is wat jij wilt?’
‘Ja,’ loog ze. Ze verlangde naar hem, heviger dan ooit, maar de pijn om het altijd onafwendbare verlies was nu eenmaal té hevig. Ze opende de deur en vertrok.
Bozer dan hij zich in maanden had gevoeld, keek Zandros haar na. Hij had het altijd erg prettig en verfrissend gevonden dat ze geen spelletjes met hem speelde. Ze zei wat ze bedoelde, deed wat ze beloofde. Hij had een gloeiende hekel aan schijnheiligheid, en daar had hij haar nog nooit van kunnen betichten. Toch wist hij dat ze loog. Hij kon immers voelen dat ze met elk vezeltje naar hem verlangde. Zijn conclusie was dat ze dus wel een geheime reden moest hebben om hem af te wijzen.
Ze liep naar de prachtige open trap, waar de huishoudster, een slanke vrouw van middelbare leeftijd, haar stond op te wachten. Ze had het gevoel alsof ze zojuist knock-out was geslagen in een bokswedstrijd. Ze wist dat ze door het oog van de naald was gekropen, want Zandros zou er geen been in hebben gezien om het zomaar op de bank met haar te doen, iets waar ze eeuwig spijt van zou hebben gehad.
Aan de muur naast de trap hing een enorm olieverfschilderij van een verbijsterend mooie blondine in een blauwe avondjurk. Ze had deze vrouw eerder gezien, besefte ze, op een foto die in Ierland op Zandros’ bureau had gestaan. Opeens kreeg ze het ijskoud. ‘Wie is dat?’ vroeg ze zo kalm mogelijk.
‘Mrs. Christakis zaliger, mevrouw,’ antwoordde de huishoudster.
Zaliger? Dood, dus? Zandros was een weduwnaar? Ja, het moest wel, als hij getrouwd noch gescheiden was… Lijkbleek staarde ze naar het portret. ‘Wanneer is ze overleden?’
‘Ruim anderhalf jaar geleden, in oktober. Een auto-ongeluk in Zuid-Frankrijk. Vreselijk tragisch.’
Katie kon haar ogen nauwelijks afwenden. Met stijve benen en een misselijk gevoel in haar maag liep ze de trap verder op. Ze had dus een affaire gehad met een man die zijn vrouw nog geen maand daarvoor had begraven, besefte ze. En hij had het haar niet verteld. Sterker nog, hij had erg zijn best gedaan om de waarheid te verhullen.
‘Wie is dat?’ had ze destijds gevraagd, het fotootje oppakkend.
‘Een onbelangrijk iemand,’ had hij geantwoord.
Onbelangrijk… zijn vrouw maar. Volgens het artikel in de Globe was hij al jong getrouwd. Natuurlijk had hij niet over haar willen praten, en enkele dagen later had ze gezien dat de foto weg was. Ze had er niet bij stilgestaan. Ze was veel te verliefd en gelukkig geweest om stil te staan bij de dingen die hij deed of zei.
Nu had ze het gevoel dat ze eindelijk het ontbrekende stukje had van een puzzel die ze verkeerd had gemaakt, waarvan ze had gedacht dat hij compleet was. Nu wist ze dat Zandros naar het afgelegen huis in het verre Ierland moest zijn gekomen om de dood van zijn vrouw te verwerken. Vandaar dus dat hij vaak in gedachten verzonken was geweest. Ze had gewoon gedacht dat hij een tijdje afstand wilde nemen van zijn werk, maar hij was in de rouw geweest.
Gelukkig zorgden Toby en Connor even later voor wat afleiding. De nerveuze kinderjuffrouw was zichtbaar opgelucht toen de jongetjes ophielden met krijsen zodra ze hun moeder zagen. Katie ging op de vloer zitten met op elk been een kind en knuffelde haar zoontjes uitgebreid. Terwijl ze haar gezicht eerst in de ene en daarna in de andere donkere krullenbol begroef, merkte ze dat haar gezicht nat was van de tranen.
Ze bezag haar affaire opeens in een heel ander licht. Hij had haar gewoon ter afleiding gebruikt, om zijn verdriet te vergeten. Hij was nu eenmaal een zeer lichamelijk ingestelde man met intense gevoelens. Hij had niet over zijn verlies willen praten. Ze moesten zo’n tien jaar getrouwd zijn geweest, berekende ze. Het verlies moest verschrikkelijk intens zijn geweest.
Zou hij zich schuldig hebben gevoeld over hun relatie? Geen wonder dat hij haar zo snel mogelijk uit zijn leven had willen bannen! Ze was gewoon een troostmeisje geweest, een levende kruik die zo snel mogelijk weer onder in de kast gegooid moest worden. Bepaald geen positieve gedachte voor haar zelfvertrouwen.
Toen ze net voor hem werkte, had ze gemerkt dat het vrijwel onmogelijk was om alles goed te doen. Hij had haar vanaf het eerste moment het gevoel gegeven dat haar aanwezigheid hem ergerde. In het begin had hij weinig gezegd, maar al snel had zijn ongeduld over haar ondermaatse prestaties de overhand genomen. Hij had gerechten besteld die ze niet kon klaarmaken, gezegd dat ze te veel kletste, dat ze te laat was, te veel lawaai maakte, slecht georganiseerd was, en daarnaast had hij haar in zoveel woorden duidelijk gemaakt dat hij vond dat ze flirtte met de leveranciers. Binnen een paar dagen had haar ademloze reactie op de onwaarschijnlijk knappe Griek plaatsgemaakt voor hevige verontwaardiging over zijn superioriteitscomplex.