Die giftige opmerking was als een klap in Gemma’s gezicht. ‘Ja, inderdaad,’ zei ze op bewust arrogante toon. ‘Het geld zal vanaf morgen van mij zijn. En als u hier wilt blijven werken, stel ik voor dat u uw mening en uw opmerkingen voor uzelf houdt. Anders zou u weleens zonder werk kunnen komen te zitten.’
‘U kunt mij niet ontslaan,’ zei Susanne. ‘U hebt u altijd gedragen alsof u beter was dan anderen, maar dat bent u echt niet, hoor, geloof me maar. Een over het paard getild juffie, dát is wat u bent.’
‘Dat is alles, Susanne, dank je wel,’ zei Andreas toen hij plots achter Gemma de kamer in kwam lopen. ‘Ik serveer de lunch vandaag zelf uit. Je kunt de rest van de middag vrij nemen, en dan zien we elkaar morgen op de gebruikelijke tijd weer.’
Susanne wierp Gemma nog een laatste minachtende blik toe, waarna ze met opgeheven hoofd de kamer uit liep.
‘Kom zitten,’ zei Andreas. Hij trok een stoel voor haar onder de tafel vandaan. ‘Wat wil je drinken?’
‘Water, graag,’ zei ze, nog steeds van slag. ‘Als je huishoudster er tenminste geen rattengif in gedaan heeft.’
‘Let maar niet te veel op Susanne,’ zei Andreas na even nagedacht te hebben. ‘Ze werkt hard, en ik ben erg tevreden over haar. Ik weet zeker dat ze vroeg of laat wel ontdooit.’
‘Ik betwijfel het. Ze leek ook nog te weten waarom ik met je trouw. Wat heb je haar verteld?’
Hij keek haar onverschrokken aan. ‘Dat ik je nooit vergeten ben, en dat we hevig verliefd zijn.’
‘O ja, alsof ze dat ooit zou geloven,’ zei ze spottend. ‘Bovendien was mijn verloving met Michael geen geheim. Straks denkt iedereen dat ik een of andere wispelturige geldwolf ben.’
‘Ik denk niet dat je je iets hoeft aan te trekken van wat andere mensen denken,’ antwoordde hij. ‘Dat deed je vroeger ook niet, waarom zou je dat nu opeens wel doen?’
‘Omdat alles nu anders is,’ zei ze, vechtend tegen de opkomende tranen van frustratie.
‘Ja, omdat je niet meer weet hoe je vroeger was. En aan Susannes reactie te zien heb je daar misschien wel geluk mee.’
Ze keek hem kwaad aan. ‘Als ik nog één keer hoor dat ik geluk heb, ga ik schreeuwen. Ik héb geen geluk!’
‘Je hebt geluk dat je aanspraak kan maken op de erfenis van je vader; je hebt geluk dat je dankbaar vrijwilligerswerk kunt doen, dat je redelijk gezond bent en zelfstandig. Je zou dankbaar moeten zijn voor wat je hebt in plaats van verbitterd te zijn over wat je niet hebt.’
Gemma was woedend. ‘Zie je dan niet dat het allemaal nep is? Geld is niet belangrijk. Het brengt de doden niet weer tot leven en het kan helemaal niets veranderen aan het verleden.’
‘En toch sta je op het punt te trouwen met een man die je amper kent om iets te krijgen wat je zegt niet belangrijk te vinden: geld,’ merkte hij op.
Ze ergerde zich groen en geel aan zijn koele uitstraling, waarmee hij ongetwijfeld tegenwicht probeerde te bieden aan haar gebrek aan zelfbeheersing.
‘Het is raar dat je Susanne wel herkent en mij niet,’ zei hij. ‘We hebben tegelijkertijd in het hotel gewerkt.’
Gemma’s hart maakte een salto. Wat had hij opgevangen van het gesprek tussen haar en Susanne? Had ze zichzelf verraden?
‘Wie weet,’ vervolgde hij, ‘misschien komt je geheugen terug als je wat tijd met haar doorbrengt.’
‘Reken daar maar niet op. Ik herken haar alleen maar omdat ze jarenlang in het hotel heeft gewerkt.’
‘Toe, Gemma,’ zei hij. ‘Eet je lunch en laat je driftbuien waar ze horen: in het verleden.’
‘Ik héb geen driftbuien,’ beet ze hem toe, waarna ze opsprong en met een ruk aan het tafelkleed al het glas, bestek en serviesgoed op de betegelde vloer kieperde.
Hij stond langzaam op en keek haar aan met van razernij smeulende ogen.
Ze deed een stap naar achteren, hij greep haar arm en trok haar weg van de rommel aan hun voeten, zijn hand als een ijzeren boei om haar pols klemmend terwijl zij probeerde zich los te rukken.
‘Laat me los, schoft!’ schreeuwde ze hem toe.
Zijn grip verstevigde zich. ‘Kom maar op, Gemma. Is dat alles wat je hebt? Kun je niets beters verzinnen dan “schoft”?’
Ze wist dat ze zich op glad ijs begaf, maar nu haar woede en frustratie eenmaal een uitweg hadden gevonden, leek het bijna onmogelijk ze weer weg te stoppen.
‘Ik haat je!’ schreeuwde ze hem toe. ‘Blijf van me af, jij… jij…’
‘Weet je niet meer wat je toen allemaal tegen me zei?’ vroeg hij, terwijl hij haar dicht tegen zich aan trok. ‘Dat je zelfs nog niet met mij naar bed zou gaan als ik de laatste man op aarde was, herinner je je dat nog? En die beledigingen over mijn “Italiaanse boerenlichaam”, waar een vrouw volgens jou weinig plezier aan zou kunnen beleven, was dat niet ongeveer de tekst?’