Andreas kwam er net aan op het moment dat Gemma de badkamer weer uit kwam.
‘Voel je je al wat beter?’ vroeg hij.
‘Ik zie er misschien niet uit, maar ik voel me stukken beter,’ zei ze, terwijl ze de arm pakte die hij voor haar ophield.
‘Je ziet er prima uit.’ Hij begeleidde haar naar de keuken. ‘Een beetje zwakjes, maar dat is logisch.’
‘Ik zie er helemaal niet prima uit, Andreas. Dat zeg je uit beleefdheid. Maar het is fijn om te horen, dank je.’
Hij trok een stoel onder de keukentafel vandaan, hielp haar te gaan zitten en gaf haar een glas water, dat ze in één keer leegdronk.
‘Meer?’ vroeg hij toen ze klaar was.
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, dat is genoeg.’
‘Wil je iets eten, misschien?’
‘Nee, ik zou geen hap door mijn keel kunnen krijgen. De eerste uren na een migraineaanval word ik altijd misselijk van alleen al het idee aan eten.’
Andreas ging tegenover haar aan tafel zitten. ‘Hoe vaak heb je die migraineaanvallen?’
‘Tegenwoordig niet meer zo vaak,’ antwoordde ze. ‘Eerst… Vlak na het ongeluk had ik ze bijna dagelijks, maar het is geleidelijk afgenomen. Dit is voor het eerst in tijden dat ik er weer een heb.’
‘Wat denk je dat de oorzaak is?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Wie zal het zeggen? Stress, waarschijnlijk. De gedachte dat ik de nalatenschap van mijn vader aan mijn stiefmoeder kan verliezen is al genoeg om een maand lang migraine te veroorzaken.’
‘Je hebt écht een hekel aan haar, hè?’
Zijn vraag was moeilijk te beantwoorden. Ze dacht dat ze altijd al een hekel aan Marcia had gehad, maar kon zich eigenlijk niet goed herinneren wanneer het allemaal begonnen was. Had ze voor het ongeluk ook al zo’n hekel aan haar stiefmoeder? Gemma wist dat ze een moeilijk stiefkind was geweest, en Marcia, het moest gezegd, had in het begin erg haar best gedaan om een goede relatie met haar op te bouwen. Het had echter niet lang geduurd voordat het geduld van haar stiefmoeder opraakte en alles bergafwaarts begon te gaan.
‘Heb je altijd al een hekel aan haar gehad?’ drong Andreas aan.
‘Ik weet het niet. Waarschijnlijk wel.’
‘Het is moeilijk om stiefmoeder te zijn,’ zei hij. ‘Een nicht van mij is getrouwd met een man die al twee kinderen uit zijn vorige relatie had. Ze hebben het leven van mijn nicht tot een hel gemaakt. Die kinderen zijn nu al wat ouder, maar ze hebben mijn nicht nooit helemaal geaccepteerd.’
Dat begreep Gemma maar al te goed: ongelukkige kinderen vertoonden vaak nukken om aandacht te krijgen. Dat zag ze ook bij de kinderen van het opvangcentrum; die waren soms ronduit onhandelbaar door de emotionele pijn die ze in hun leven hadden moeten doorstaan.
Zij was niet anders geweest. Het verlies van haar moeder op jonge leeftijd had daaraan bijgedragen. Haar vader was zo overmand geweest door verdriet en schuldgevoelens, dat hij zich met alles wat hij in zich had op zijn werk had gestort, Gemma daarbij vaak achterlatend in de handen van kindermeisjes en babysitters, terwijl zij er alles voor over zou hebben gehad om door hem getroost te worden.
Toen ze er de leeftijd voor had, was ze door haar vader naar een van de meest prestigieuze meisjeskostscholen van Sydney gestuurd. Haar vader was overduidelijk opgelucht geweest dat hij van haar af was, zodat hij samen met zijn jonge nieuwe vrouw de draad van zijn leven weer kon oppakken.
Gemma had op deze afwijzing gereageerd door opzettelijk problemen te veroorzaken, niet alleen op school, maar ook tijdens de weekenden dat ze thuis was. Toen ze na haar eindexamen Andreas had ontmoet, had ze nog steeds in die vicieuze cirkel van zelfvernietiging gezeten.
Tijdens de zomervakantie, die ze in het hotel doorbracht, was ze verveeld en rusteloos geweest, kwaad op alles en iedereen. Ze had het personeel afgesnauwd en zelfs een paar hotelgasten, waardoor haar vader, tegen zijn karakter in, in woede was ontstoken. Hij had gedreigd haar te onterven als ze zich zo onverantwoordelijk bleef gedragen.
Ze had hem schreeuwend voor van alles en nog wat uitgemaakt, waarop hij zijn geduld had verloren en had gezegd dat hij wenste dat ze nooit geboren was, dat zij beter had kunnen sterven in plaats van haar moeder. Later had hij zich voor die opmerking verontschuldigd, maar toen was het te laat geweest; de schade was onomkeerbaar. Zijn woorden hadden bevestigd wat ze bijna haar hele leven al had vermoed.
Ze werd zich plotseling bewust van de stilte en keek omhoog, recht in de onderzoekende ogen van Andreas. Het was duidelijk te zien dat hij niet voor de gek te houden was.
‘Soms vraag ik me af of er ergens achter in je hersenen geen kleine herinnering aan mij zit,’ zei hij. ‘Ik zie af en toe iets in je ogen, een kleine sprankeling, een korte flits van herkenning.’