Banden piepten toen de patrouillewagen East Broadway opdraaide. In de loop der jaren hadden de Italiaanse en joodse immigranten steeds meer plaats moeten maken voor de Chinezen, die langzaam maar zeker de grenzen van hun getto verlegden. Het politiebureau lag aan een stuk East Broadway dat naar Kowloon rook; de sterke en onmiskenbare geuren van gember en steranijs kropen naar buiten vanachter met stalen rolluiken afgesloten winkelpuien. Het gebouw was zo vervallen dat het al jaren geleden afgebroken had moeten worden. De enige reden dat het er nog stond, was het gebrek aan geld van de gemeente. Maar op deze ochtend was het dan toch voor even het belangrijkste pand van de hele NYPD.
Terwijl Austin de trap opliep, tuurde hij in het halfduister naar de twee agenten die in de schaduwen aan weerskanten van de deur stonden. De oude glazen lichtbollen, kapotgegooid door straatschoffies, waren nooit vervangen. Hij zag Reuven Esquival, Christophers van de FBI geleende gedragstherapeut.
'We verwachtten je al een half uur geleden. '
'Je zit hier zeker al de halve nacht, ' zei Austin.
'Nou, zeg maar gerust de hele nacht. '
'Shit. '
Esquival haalde zijn schouders op. 'Tja, aan het front leer je wel zonder slaap te leven. '
'Vertel mij wat. '
Austin deed de deur open en liep het bureau in. Binnen was het vochtig; er hing de verschaalde geur van Big Macs, zweet en angst. Boven hem doorbraken kale gloeilampen de duisternis. Een kalende rechercheur in burger knikte naar Austin en gebaarde hem te volgen. Zijn naam, Walter Kowalchuk, stond op een plastic naamkaartje dat aan zijn revers was bevestigd.
'Hebben jullie die schoft al kunnen identificeren?'
Kowalchuk gromde. 'Nee, totaal geen aanwijzing; en geen enkele medewerking van die klootzak. Het enige dat we met zekerheid kunnen zeggen, is dat hij een blanke man van begin dertig is. We lopen nu zijn vingerafdrukken na. '
Dat leek het einde van de krampachtige conversatie.
De bijna verlaten gangen echoden spookachtig. De eindeloze rijen stalen dossierkasten leken symptomatisch voor de mislukte aspiraties van de lange rij criminelen die door deze gangen naar hun verhoorkamers waren gebracht. En nu was ook de Witte Engel die weg gegaan.
Hun schoenzolen schuurden met een onplezierig geluid over de oude houten, met linoleum beklede vloer, en dat deed Austin denken aan de rapporten die hij had gelezen over het handwerk van de Witte Engel. Het was echt iets om nachtmerries van te krijgen. Toch was het onmogelijk die verslagen neer te leggen - het was net zoiets als wanneer je langs een kettingbotsing op de Long Island Expressway reed. Je ging ondanks jezelf toch langzamer rijden. Hoe meer bloed, hoe verwrongener de wrakken, hoe langzamer je reed, tot je merkte dat je helemaal stilstond en half beschaamd, net als honderden andere als verlamde automobilisten, naar de ravage staarde.
Als een scheermes dat werd gewet, zo klonk dat geluid. Was dat hetzelfde geluid als het onbekende wapen maakte wanneer het door huid en weefsel heen drong? Vraag het aan de Witte Engel. Austin vroeg zich af binnen welke categorie hij zou vallen. Was hij een van die stumperds die zo naar aandacht snakten dat hij elke moord tot in de meest afschuwwekkende details zou opbiechten, of zou hij onbewogen en doof voor welke ondervraging dan ook blijven zitten, een martelaar voor een zaak die alleen in zijn eigen verwarde geest duidelijk was.
Een of andere paranormaal begaafde druiloor was uit zijn hol te voorschijn gekropen en had, in een interview in de Post, de dolleman de Witte Engel genoemd, naar een sjamanistische god die ten tijde van het millennium zou herrijzen. Onzin of niet, Witte Engel was precies de mediagenieke naam waar de pers van kwijlde, en aldus was de seriemoordenaar gedoopt en een beroemdheid geworden waarvoor het Amerika van tegen het einde van de twintigste eeuw een vreemde en ongezonde interesse toonde.
Kowalchuk bleef aan het einde van de gang staan. Voor een deur zonder opschrift stonden twee agenten. Austin zag in een hoek een stapeltje vettige kartonnen bakjes liggen. De stank van gestold frituurvet deed zijn maag bijna omkeren. Of misschien was het de spanning over wat hem achter die gesloten deur wachtte.
'Ik had er meer verwacht, ' zei hij, daarmee zijn zenuwachtigheid verradend.
'Meer wét?' vroeg Lowalchuk.
'Agenten. '
'Die zijn hier twintig minuten geleden vertrokken, ' zei Kowalchuk. 'Een of andere gek heeft een overval gepleegd op het hoofdpostkantoor aan Fortieth. Hij heeft een scherpschuttersgeweer; twee burgers zijn al neergeschoten. '
Austin knikte zwijgend. De stad wankelde voort, overvol woede en frustratie. Hij sloot even zijn ogen, stelde zich een honkbalruit voor, de bal die door het binnenveld werd rondgegooid en eindigde in de handschoen van de werper. Hij concentreerde zich op het spel. Het langzame, bijna rituele tempo maakte dat zijn zenuwen wat kalmeerden en gedachten van buitenaf uit zijn hoofd werden geweerd. Zo ging het altijd. Tijdens zijn rechtenstudie gebruikte hij altijd de laatste tien minuten voor een tentamen om in gedachten elk detail van een honkbal-inning nogmaals te beleven. De zenuwen gekalmeerd, het hoofd bevrijd van verkeerde gedachten, kwam hij met glans door het tentamen. Studeerde af met lof. Dat was ook de reden dat hij al die aanbiedingen van gerenommeerde advocatenkantoren aan zich voorbij had laten gaan en ervoor had gekozen om assistent van de openbaar aanklager te worden. Hij kon nu tenminste nog steeds in de spiegel kijken. Die aasgieren van de chique kantoren aan Park Avenue hadden allemaal hun eigen oorlogsverhalen over aalgladde beklaagden die ze vrij hadden gekregen. Wat ze ook mochten beweren, ze hadden allemaal hun prijs. Austin was anders.