Ze registreerde niet meer dat ze op een brancard werd gelegd en er een kapje met zuurstof op haar gezicht werd gezet. Ze voelde de prik niet van de infuusnaald die de huid van haar hand doorboorde. Ze bevond zich ergens op een plek tussen tijd en ruimte waar het nog donkerder was dan in de gangen onder het hotel, en waar niemand haar nog kon bereiken.
53
Daan zat weer in zijn cel. Tijdens het laatste verhoor was het er weer stevig aan toe gegaan en hadden ze hem bijna zover gekregen dat hij bekende. Zijn verzoeken om De Greef te mogen bellen werden structureel genegeerd. Het werd steeds meer een psychologisch spelletje dat Böhmer en Dieckmann met hem speelden, waardoor hij niet meer wist wat waarheid of leugen was. Zijn realiteitszin was hij volledig kwijt.
De stilte en de eenzaamheid in zijn cel maakten hem gek, de kale muren waar hij tegenaan praatte was hij meer dan zat. Hij ging steeds beter begrijpen waarom hij zijn riem en schoenveters had moeten inleveren. Als hij ze nog in zijn cel had gehad stond hij niet voor zichzelf in op de momenten dat de wanhoop het hevigst was.
Het kon zo niet langer doorgaan. Dit was niet vol te houden. Als hij zou bekennen lieten ze hem misschien eindelijk met rust. Dan zouden de verhoren misschien wel stoppen, of hopelijk in frequentie afnemen. Dan mocht hij misschien wel een nacht doorslapen. Dat was eigenlijk het enige wat hij wilde, slapen. Of het nou om een tijdelijke of de eeuwige slaap ging maakte hem eigenlijk niet zoveel meer uit.
Aan Sophie probeerde hij zo min mogelijk te denken. Het maakte hem labiel en nog kwetsbaarder dan hij al was. Tot hij De Greef had gesproken wilde hij proberen om de dingen die Böhmer en Dieckmann over haar tegen hem gezegd hadden uit zijn hoofd te zetten. Als het leugens waren dan kon hij zichzelf een hoop verdriet besparen. Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het was haast onmogelijk om niet te piekeren op de momenten dat hij eenzaam en alleen in zijn cel zat.
Het bevreemdde hem trouwens dat hij nog steeds niet was overgebracht naar het huis van bewaring waar hij zijn voorlopige hechtenis moest uitzitten tot zijn proces. Volgens De Greef gebeurde dat vaak al dezelfde dag of hooguit de dag erna. Aan de ene kant keek hij er verlangend naar uit omdat hij dan in elk geval voorlopig van Böhmer en Dieckmann verlost zou zijn. Maar aan de andere kant wist hij ook niet wat hij ervoor terugkreeg en dat veroorzaakte weer nieuwe stress. Het wachten en niet weten waar hij aan toe was, sloopte hem zowel fysiek als mentaal.
Hij wilde net wat gaan rondlopen in zijn cel om zijn benen te strekken toen Böhmer en Dieckmann binnenkwamen. Vreemd, want normaal werd hij opgehaald door een bewaker. De ‘hoge heren’ hadden zich nog niet eerder in zijn cel laten zien. Ze deden de deur achter zich dicht en groetten hem met een hoofdknik. Hij vond het bedreigend om beide mannen in zijn cel te hebben en automatisch deinsde hij achteruit. De agenten bleven stilstaan en liepen niet verder op hem af. De vermoeidheid deed Daan wankelen en drukte op hem als een loden last. Dit moest stoppen, hij kon niet meer.
‘Je mag naar huis.’
‘Hoezo, ik mag naar huis?’
‘We hebben zojuist een bekentenis gekregen.’
Het drong niet goed tot Daan door wat Böhmer zei.
‘Je bent onschuldig, dat geloven wij nu ook. Pak je spullen, je advocaat zit op je te wachten.’ Daan voelde een euforische roes opkomen. Hij mocht naar huis! De echte moordenaar had zich gemeld.
‘Wie heeft het gedaan?’
‘Je advocaat praat je straks bij.’
‘Is Sophie er ook?’ vroeg hij hoopvol. Böhmer en Dieckmann keken elkaar met een ongemakkelijke blik aan en sloegen hun ogen neer.
‘Dus het was waar wat jullie over haar vertelden? Dat ze me in de steek heeft gelaten en zwanger is?’
Böhmer schuifelde wat ongemakkelijk heen en weer. ‘Niet helemaal,’ sprak hij aarzelend.
‘Ja, wat is het nou? Niet helemaal of helemaal niet?’
‘Je advocaat wacht op je,’ sprak Dieckmann terwijl hij de celdeur opende en een uitnodigend gebaar naar buiten maakte. Daan liep naar de deur en keek niet achterom. Er was niets in de cel waar hij aan herinnerd wilde worden. Hij wilde deze dagen het liefst stante pede uit zijn geheugen wissen, ook al wist hij dat dat niet kon.
De open deur en de agenten die keurig een stap opzij deden om hem door te laten, maakten iets in hem los. Nu hadden ze ineens niet zo’n grote mond meer, die eikels. Waar bleven ze nou met die zogenaamde keiharde bewijzen die ze tegen hem hadden? Allemaal gebaseerd op speculaties en leugens. Deze mannen hadden geen bord voor hun kop, maar een betonnen plaat. Daarbij waren ze ook nog eens gemeen en niet te vertrouwen. Ze kwamen schaapachtig achter hem aan lopen zonder iets te zeggen. Daan draaide zich abrupt om en Böhmer en Dieckmann botsten bijna tegen hem op.