‘Belt Nico mij als hij meer weet?’
‘Uiteraard, maar zijn prioriteit ligt nu bij het helpen van Daan. De politie mag hem maximaal achtenveertig uur vasthouden voor verhoor en is verplicht hem uiterlijk de dag na zijn arrestatie voor te geleiden aan de rechter. Tijdens die zitting kan de rechter Daan op basis van de huidige bewijzen voorlopige hechtenis opleggen. Gezien de zwaarte van het delict waar ze hem van verdenken en het vluchtgevaar naar Nederland verwacht ik dat dat ook gebeurt. Hij zal dan worden overgebracht naar de gevangenis, voorlopig waarschijnlijk met beperkingen. Dat wil zeggen dat hij geen contact mag hebben met de buitenwereld en alleen bezoek mag ontvangen van zijn advocaat. Er zijn onder bepaalde voorwaarden wel mogelijkheden om de voorlopige hechtenis te laten opheffen, maar in het geval van buitenlanders gaan de Duitse autoriteiten daar vrijwel nooit mee akkoord. Gebaseerd op ervaringen uit het verleden betekent dit dat hij waarschijnlijk binnen een jaar terechtstaat en tot die tijd vastzit.’
Sophie probeerde de woorden tot zich door te laten dringen en de impact ervan was enorm. ‘Een jaar?’ piepte ze wanhopig.
‘Tenzij we zijn onschuld eerder kunnen bewijzen en daar gaan we onze stinkende best voor doen natuurlijk,’ probeerde Mark de dramatische situatie wat te verzachten.
Sophie begon te huilen. Het werd haar allemaal weer te veel. Wat een puinhoop! En dat allemaal door die paar rotcenten. Ze had beter moeten weten.
‘Gaat het een beetje, Sophie?’ Mark had haar even ongestoord laten huilen maar begon zich nu blijkbaar zorgen te maken.
‘Nee, natuurlijk gaat het niet. Maar ik moet me sterk houden voor Daan, dat verdient hij. Laat me maar even een paar minuten jammeren en dan veeg ik mezelf weer bij elkaar.’
‘Dan ga ik nu ophangen om je even tot jezelf te laten komen. Nico heeft je nummer, dus als er iets te melden valt, neemt hij contact met je op. Hij houdt mij ook op de hoogte van de ontwikkelingen. Mocht je me willen spreken, voor juridisch advies of gewoon om even je hart te luchten, aarzel dan niet. Je kunt me dag en nacht bellen.’
‘Dat is lief van je, Mark,’ snikte ze. ‘Ik spreek je snel.’
34
Daan voelde zich gebroken. Hij had amper een uur geslapen en dat was veel te weinig om zijn toch al vermoeide lijf wat te laten opladen. Elk uur was er een bewaker zijn cel in gekomen om hem vervolgens met een felle zaklamp recht in zijn gezicht te schijnen. De eerste keer was hij zich rot geschrokken en had hij gedesoriënteerd om zich heen gemept. De bewaker had daar korte metten mee gemaakt door hem ruw terug op zijn bed te duwen en toe te snauwen dat hij zich beter rustig kon houden. Daarna had hij de cel weer verlaten om vervolgens elk uur terug te komen en het geintje met de zaklamp te herhalen om te checken of ‘alles nog onder controle’ was. Hij was er duidelijk op uit om Daan nog verder uit te putten, waarschijnlijk in de hoop hem te breken zodat hij een bekentenis zou afleggen. Hij vrat nog liever dat klotematras op dan dat hij zich onder druk een bekentenis liet ontfutselen van iets waar hij part noch deel aan had.
Hij had nog steeds een bonkende koppijn en zijn ogen brandden alsof er zout in was gestrooid. Zijn rug protesteerde luid toen hij omhoog probeerde te komen van het harde, slechte bed. Er waren nog geen vierentwintig uur verstreken en hij hield het nu al bijna niet meer vol. Een streep daglicht viel door de smalle strook raampjes. Er bestond daarbuiten nog een hele wereld en hij moest op de een of andere manier zorgen dat hij daar zo snel mogelijk weer deel van ging uitmaken. Hoe hij dat voor elkaar ging krijgen, was nog even de grote vraag. Wat hij ook zei, het werd niet geloofd. Voor Böhmer en Dieckmann stond al vast dat hij schuldig was en ze deden er alles aan om zijn woorden zo uit te leggen dat ze in hun straatje pasten.
Hij ijsbeerde door zijn cel en telde zijn passen. Vijf stappen heen en vijf stappen terug. Hij raakte de muur aan en bemerkte dat zijn geur er niet beter op was geworden tijdens de nacht. Hij haalde zijn neus op, begon van ellende nog meer te zweten en walgde van zichzelf. Het overhemd dat hij van oom Dieter had geleend en onder zijn spencer had gedragen, plakte klam tegen zijn lijf. Hij maakte de knoopjes los, trok hem uit en maakte er een prop van die hij langs zijn oksels haalde. Hij zou straks toch wel even mogen douchen en schone kleren krijgen? Hij gooide het overhemd op zijn bed en trok de spencer aan. Die rook al niet veel beter. De wol kriebelde tegen zijn blote lijf. Bij het roestvrijstalen wasbakje plensde hij wat water in zijn gezicht. Helaas had dit niet het verfrissende effect waar hij op hoopte. Hij kamde zijn haar met zijn natte vingers. Het voelde vettig.
De tl-lampen in zijn cel sprongen aan. Uit het blok naast hem klonk agressief geschreeuw en gebonk. Ineens was hij blij met de stevige deur. Hij spitste zijn oren, hoorde hij voetstappen? Kort daarna werd er een sleutel omgedraaid. Ja, hij had het goed gehoord. Verwachtingsvol keek hij naar de openzwaaiende deur en keek in een gezicht dat hij nog niet eerder had gezien.