Ze voerden hem in hoog tempo mee naar een gang vol kamers met ondoorzichtig glas en duwden hem in de tweede kamer naar binnen. Tot zijn opluchting stonden daar twee agenten die hij nog niet eerder had gezien en die een stuk vriendelijker keken. De agenten die hem hadden gearresteerd waren er duidelijk van overtuigd dat hij schuldig was aan de moord op Isa. Ze waren van het begin af aan vooringenomen geweest en hechtten blijkbaar geen waarde aan de regel dat je onschuldig bent totdat het tegendeel is bewezen. De mannen die zich in de kamer bevonden achtte hij op het eerste gezicht in staat om hem het voordeel van de twijfel te gunnen.
Hij keek de kamer rond en nam het interieur in zich op. Er stonden een tafel en een aantal zwarte plastic stoelen. De agenten die hem naar de ruimte hadden begeleid, lieten hem los.
‘Hij is van jullie,’ deelden ze hun collega’s mee. De mannen groetten elkaar met een hoofdknik en verlieten de ruimte. Na het dichtslaan van de deur realiseerde hij zich ineens dat hij geen kant op kon en dat het nog maar de vraag was wanneer hij de buitenlucht weer zou kunnen opsnuiven. Hij kreeg tranen in zijn ogen toen hij dacht aan Sophie en aan de lange wandelingen die ze in het weekend altijd maakten. Vorige week waren ze nog in Kijkduin geweest. Het was wat kleinschaliger dan Scheveningen en het parkeren was gratis. Halverwege de strandwandeling was het flink gaan sneeuwen. IJskoud en nat waren ze uiteindelijk neergestreken bij een grand café voor een warme chocomel met slagroom. Sophie had zich genoeglijk gesetteld bij de gashaard en heel lang over haar warme drankje gedaan. Nog een bestelronde konden ze zich financieel niet veroorloven en Sophie wilde pas weg wanneer ze het weer een beetje warm had.
Hij schrok op uit zijn gedachten toen een van de agenten zijn handboeien losmaakte. Hij wreef over zijn pijnlijke polsen waar een rode afdruk van de boeien in te zien was.
‘Neemt u plaats.’ De agent wees naar de stoel die recht voor hem bij de tafel stond. Zijn gezicht stond ineens grimmig. ‘Ik ben trouwens Böhmer en hij heet Dieckmann.’ Het noemen van voornamen vond de agent blijkbaar te persoonlijk. Wederom wees Böhmer naar de stoel en Daan nam schoorvoetend plaats. Beide agenten gingen tegenover hem zitten. De eerste schoof hem een doos met tissues toe die op tafel stond. Hij pakte er dankbaar één uit, droogde zijn ogen en snoot luidruchtig zijn neus. Hij had dorst en zijn tong plakte aan zijn verhemelte.
‘Iets drinken?’ bood Dieckmann aan.
‘Een cola graag.’
‘We hebben koffie, thee of water in de aanbieding.’ Eigenlijk verlangde Daan het meeste naar water, maar hij koos voor koffie. Hij kon wel een opkikker gebruiken en wie weet hoe lang dit allemaal nog ging duren. Hij moest wel wakker en bij de les blijven. Dieckmann stond op en kwam even later terug met drie plastic bekers waar koffie in zat en een roerstokje. Hij gooide wat staafjes met suiker en melkpoeder op tafel. Daan voorzag zichzelf van melk en suiker en nam een slok. Bah, wat smerig. De koffie was lauw en smaakte naar slootwater. De agenten namen zonder een spier te vertrekken ook een slok.
‘Uit veiligheidsoverwegingen schenken we de koffie niet te warm,’ lichtte Dieckmann toe. Daar kon Daan nog wel ergens begrip voor opbrengen, er zouden genoeg idioten zijn die uit frustratie of woede de koffie in het gezicht van hun verhoorders wilden gooien. Wel jammer dat beschaafde mensen zoals hij daar de dupe van werden. Die matige temperatuur kwam de smaak op zijn zachtst gezegd niet ten goede.
De agenten gaven hem de tijd om zijn koffie op te drinken en zichzelf weer een beetje te herpakken. Enerzijds was dat prettig en anderzijds maakte het hem ook nerveuzer. Hij wilde nu weleens weten waarom hij hier zat en waar hij precies aan toe was. ‘Zullen we maar beginnen?’ stelde hij dan ook voor zodra hij de laatste slok koffie had doorgeslikt.
‘We beginnen als wij dat zeggen en niet eerder,’ was het afgemeten antwoord van Böhmer. Eigen initiatief werd blijkbaar niet gewaardeerd. Daan nam de mannen eens goed in zich op. Als er al sprake was van good cop, bad cop dan was Dieckmann in zijn ogen de goeie. Die Böhmer had op het tweede gezicht iets weerbarstigs over zich waar Daan niet van gecharmeerd was. Zijn ogen stonden wat te dicht bij elkaar en zijn grove doorlopende wenkbrauwen gaven zijn gezicht een norse uitdrukking. De man had zich duidelijk al twee dagen niet geschoren en zijn door leeftijd uitgedunde haar kon wel een kam gebruiken. De wallen onder zijn ogen impliceerden dat wat meer nachtrust geen overbodige luxe zou zijn. Zijn huid had de grauwheid van een stevige roker en op zijn rechterwijs- en middelvinger waren duidelijke nicotinevlekken te zien.
Dieckmann daarentegen had een veel vriendelijker uiterlijk. Hij had felblauwe ogen met pretlichtjes in een iets te rond gezicht. Zijn wangen waren rood van de couperose. Dieckmann leek hem meer een drinker dan een roker. De beginnende bierbuik bevestigde dat vermoeden alleen maar. De man straalde gezelligheid en gemoedelijkheid uit. Maar gezellig was het allerminst. Hij zat in een Duitse verhoorkamer op verdenking van moord.