‘Hoezo in het belang van het onderzoek? Jullie gaan hem toch gewoon verhoren?’ De agent deed er verder het zwijgen toe.
‘Dit is echt belachelijk. Daan is de goedheid zelve en zou nooit tot moord in staat zijn.’
‘Dat zeggen ze allemaal, mevrouw. Helaas blijken mensen maar al te vaak in staat tot de meest vreselijke dingen.’
‘Daan heeft hier niets mee te maken. Hij heeft jullie zelf gebeld om de moord te melden.’
‘Dat maakt hem juist extra verdacht. Wij maken het zo vaak mee dat de dader in de buurt van de plaats delict blijft. Sommigen doen dat om het onderzoek in de gaten te houden of te sturen en anderen omdat ze er gewoon een kick van krijgen. Hoe vaak staat een pyromaan niet vooraan bij een brand te kijken hoe het vuur dat hij heeft aangestoken zijn verwoestende werk doet?’
‘Dus als je hier een misdrijf meldt ben je per definitie verdacht? Zoiets stompzinnigs heb ik nog nooit gehoord. Lieke, zeg jij er nou eens iets van!’ Haar woorden leken Lieke niet te bereiken. Haar nicht staarde met een lege blik in haar ogen voor zich uit. Sophie zuchtte geïrriteerd. Het was duidelijk dat ze vanuit die hoek geen enkele hulp hoefde te verwachten. Ze stond er helemaal alleen voor. Een gevoel van eenzaamheid kreeg vat op haar. Wat miste ze Daan! Hij was van hen tweeën altijd degene die het beste zijn kalmte kon bewaren en in emotionele situaties zijn kop erbij kon houden. Nu moest ze het allemaal zelf zien te rooien, zonder Daans kalmerende woorden en goede adviezen.
31
Daan zat achter in de politieauto. De agenten hadden niet de moeite genomen om zijn handboeien af te doen. Die krengen knelden om zijn polsen en zijn schouders deden pijn van de ongemakkelijke houding waarin zijn armen achter zijn rug zaten. Hij werd afgevoerd alsof hij de eerste de beste zware crimineel was terwijl hij niets met de moord te maken had. Het kon toch niet anders dan dat ze hem snel weer op vrije voeten stelden?
Het moest allemaal op een groot misverstand berusten. De politie was vast redelijk en als ze hem vertelden welke bewijzen ze hadden dan kon hij die met een paar zinnen ontkrachten, daar was hij van overtuigd. Want als je iets niet gedaan had, hoe kon er dan bewijs tegen je zijn? Ze zouden hem vrijlaten, hun excuses aanbieden en vervolgens zou er met man en macht gezocht worden naar de echte dader. Hij kreeg weer hoop en kalmeerde wat. Hij kon niet wachten tot hij Sophie weer in zijn armen kon sluiten om haar te vertellen dat alles goed kwam. Dat het niet meer dan een ‘foutje, bedankt’ was geweest waar hij uitgebreid excuses voor had gekregen.
Eén ding wist hij zeker, zodra hij weer op vrije voeten was zouden ze onmiddellijk terug naar Nederland gaan. Die hele erfenis kon hem gestolen worden. Het was hem al dat gedoe en die ellende niet waard. Er kleefde al te veel bloed aan het geld en hij wilde er niets meer mee te maken hebben. Lieke en oom Dieter mochten wat hem betreft de buit onderling verdelen. Hopelijk dacht Sophie er ook zo over. Zo niet, dan kon hij haar vast wel overtuigen.
Hij keek naar buiten. De ochtend brak aan en de wereld zag er net zo troosteloos uit als hij zich voelde. De houding van de agenten die voorin zaten, was grimmig. Ze hadden hem geen blik meer waardig gegund sinds ze op pad waren.
‘Waar brengen jullie me heen?’ Toen er geen antwoord kwam herhaalde hij zijn vraag. De mannen namen niet eens de moeite hun hoofd om te draaien. Oké, hij werd dus volledig genegeerd. Hij schoof wat heen en weer op de bank. Het lukte niet om een makkelijkere houding te vinden. Het zou fijn zijn als ze snel op de plaats van bestemming arriveerden zodat hij uit zijn benarde positie bevrijd kon worden.
Amper tien minuten later stopte de auto bij een politiebureau. Ruwer dan nodig was, trokken ze hem uit de auto. Hij probeerde niet te kijken naar het sombere gebouw waar hij zo naar binnen werd geleid.
‘Laat me nou gaan, ik heb Isa niks gedaan. Mijn vrouw heeft haar dood in haar kamer gevonden en ik ben daarna zelf even gaan kijken of dat echt zo was. Niet meer en niet minder.’
‘We hebben anders keiharde bewijzen tegen je. Je zult met een verdomd goed verhaal moeten komen om je daar uit te kletsen.’
‘Wat voor bewijzen? Hoe kunnen jullie nou bewijzen hebben van iets wat ik niet heb gedaan?’ De agenten pakten hem zonder pardon allebei bij een arm en namen hem mee naar de achterkant van het gebouw waar de ingang voor gedetineerden zich bevond. Door een sluis van automatische schuifdeuren kwamen ze in een ruimte waar de centrale balie zich bevond. Het gebouw oogde met zijn grijze vinylvloer en sfeerloze verlichting aan de binnenkant al net zo somber als aan de buitenkant. De bedrukte sfeer kreeg hem meteen te pakken. Hij probeerde zich ertegen te verzetten maar kon geen lichtpuntje ontdekken. De situatie vloog hem in alle hevigheid naar de keel en het liefst zou hij zich omdraaien en wegrennen. Het enige wat hem daarvan weerhield was de wetenschap dat het zijn situatie alleen maar erger zou maken en dat het de indruk zou wekken dat hij toch niet zo onschuldig was als hij zelf beweerde. Hij moest hier doorheen en erop vertrouwen dat ze hem eerlijk zouden behandelen. Het recht moest zijn loop hebben zoals dat zo mooi heette. Maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Het enige wat hij kon hopen was dat het recht ook zou zegevieren. Hij keek nog eens naar de norse agenten naast hem en begon daar ernstig aan te twijfelen.