Joep heeft duidelijk een keuzeprobleem, ziet Merel. Hij ziet haar, maar hij weet ook dat hij achtervolgd wordt. Even houdt Joep in. Wat zal hij doen? Dan loopt hij Merel straal voorbij en verdwijnt om de hoek. De slagersjongen, die inziet dat hij de hond toch niet kan inhalen, keert om en gaat terug naar de winkel.
Merel komt van het muurtje en loop in de richting waarin Joep is verdwenen. Twee straten verderop komt hij naar haar toe.
‘Brave hond!’ Merel aait hem over zijn kop. Joep laat zijn buit vallen en snuffelt eraan. Het is een worst! Dan kijkt hij haar smekend aan. Er zit een vel om met gaatjes waar Joep zijn tanden erin heeft gezet.
‘Hoe kom je daar nou weer aan? Je weet toch dat je niet mag stelen? Foei! Stoute hond!’
Maar Joep kijkt Merel verwachtingsvol aan. Dan peutert ze aan het vel om het eraf te trekken. Ze bijt er een stuk af en stopt dat in haar eigen mond. De rest geeft ze terug aan Joep.
‘Kom!’ Op de terugweg lopen ze met een omweg om het winkelcentrum heen. Nu is de tweede talentenwedstrijd bijna afgelopen, die voor de mensen van de middelbare school. Wie zou daar winnen? Wie is daar het beste? Was er eigenlijk een krant bij? Dat is dus ook een gemiste kans: ze komt niet in de krant. Ze zou zo graag een keer in de krant staan!
Merel fantaseert wat er geschreven zou worden als zij wel had gewonnen. Ze ziet de krantenkop al voor zich: ‘Talentvolle Merel (12) legt de zaal plat’. Of: ‘Iedereen onder de indruk van talent Merel’.
Ze voelt de kop van Joep tegen haar hand duwen. ‘Ach ja, jij bent ook maar een heel gewoon hondje, hè,’ zegt ze.
Zijn die er wel, speciale honden? Ja, natuurlijk! Blindengeleidehonden, drugshonden, honden die bij aardbevingen naar slachtoffers speuren. Nee, Joep heeft beslist geen speciaal talent. Merel zucht. ‘Die moeten er ook zijn, hoor, gewone honden en gewone mensen.’ Maar waarom moet uitgerekend zíj gewoon zijn?
Merel wordt moe van het lopen. Joep ook, hij sjokt braaf naast haar. Als ze uiteindelijk bij haar in de straat terug zijn, sleept ze met haar voeten. Joep thuisbrengen, haar fiets mee en dan naar haar vader. Op de bank voor de tv. En als Bram daar zit, jaagt ze hem lekker weg.
Ze gaat het huis via de voordeur in en dan ruikt ze het eigenlijk zelf al. Maar haar moeder heeft het gezien: ‘Stop! Je hebt poep aan je schoen!’
Merel kijkt achterom. Een duidelijk ruikbaar spoor loopt van de voordeur naar de kamer. Shit! Poep van Joep!
Haar moeder beveelt: ‘Schoenen uit!’ Een tel later komt ze aanzetten met vaatdoekjes en keukenpapier. Die drukt ze Merel in handen. ‘Schoonmaken!’
Merel zucht. ‘Moet dat echt? Ik kan er toch niets aan doen dat ik poep onder mijn schoen heb?’
‘Ja, dat moet. Geef je schoen maar hier, die maak ik wel schoon.’
De veroorzaker van de ellende slobbert onschuldig zijn waterbak leeg en zoekt daarna zijn mand op. Als Merel hem na het schoonmaken een laatste aai geeft, droomt hij al. Joep trappelt met zijn poten en jankt zachtjes. Waar zou hij van dromen? Van worst? Of van honden met een speciaal talent?
Het gevoel van mislukking overheerst ook nog haar zondag. Merel is naar Marijn toe gegaan voor wat afleiding. Ze zitten samen op haar kamer.
Marijn kijkt Merel aan. ‘Wat gaan we doen? Zeg jij het maar.’
Merel wijst naar de computer. ‘Zullen we eens opzoeken of we op breakdance kunnen?’