Ze staat net in de keuken water uit de kraan te slurpen als April eraan komt lopen.
‘Hoi! Wat doe jij hier?’ vraagt haar stiefzusje.
Smekend kijkt Merel haar aan. ‘Wil jij me niet even helpen met mijn talentenact? Ik weet niet wat ik moet doen…’
‘Gewoon jezelf zijn, dat is al een talent!’ doet April grappig.
‘Niet leuk!’ Merel trekt haar allerliefste gezicht. ‘Toe?’
‘Nou, zeg maar op! Wat wil je van me?’
Het komt goed uit dat haar moeder en Lori er niet zijn. In de huiskamer wordt ruimte gemaakt en Merel laat zien wat ze heeft bedacht en ingestudeerd. Zónder muziek, want de cd ligt bij haar vader.
April trekt haar neus op. ‘Het is allemaal zo gewoon. Iedereen doet zoiets. Je moet opvallen!’
‘Waarmee dan?’ Merel is bijna wanhopig. Ze wíl graag opvallen, ze wil graag vér komen, nee, wínnen wil ze. Ze wil beroemd worden, namelijk.
April wijst op de diabolo die op de bank ligt. ‘Daarvan ben ik altijd wel onder de indruk, als mensen dat kunnen. En jij kunt toch eenwieleren? Kun je dat dan ook tegelijk? En erbij zingen? Ken je niet een leuk liedje over een circus?’
De fiets gaat mee naar binnen, ze gaan het direct uitproberen. April ligt in een deuk omdat Merel de kegels steeds laat vallen en met de diabolo wil het helemaal niet. Ze krijgt er zelf ook de slappe lach van.
‘Met ballen dan, is dat niet makkelijker?’
Dat gaat beter, al is het niet perfect, maar er is nog wel het probleem van het liedje.
‘Ik weet misschien wel iets,’ zegt April. ‘Dan moet ik even zoeken…’
Ze gaan samen naar haar kamer. Merel is graag op Aprils kamer. Ze heeft een grote klerenkast, een echte opmaak-tafel met allemaal potjes en make-upspullen, en allemaal mannen aan de muur met leren jackies, kinnen die nodig geschoren moeten worden en erg zwoele blikken. Merel moet ervan grinniken. ‘Zo kijkt toch nooit iemand!’
‘Dat zie je,’ zegt April nuchter.
‘April?’ vraagt Merel. ‘Hoe moet je eigenlijk een jongen laten weten dat je hem leuk vindt?’
April kijkt haar aan. ‘Is er een jongen die jij leuk vindt?’
‘Nee, natuurlijk niet! Maar stel, hè, stel dat er een leuke jongen is. Dan weet ik dat vast.’
‘Nou, dan ga je zó naar hem kijken.’ April wijst op de posters boven hun hoofden.
Merel volgt vol afschuw haar wijzende vinger. ‘Nee! Echt niet.’
April lacht. ‘Die knul loopt gillend weg. Als jij iemand leuk vindt, ga je een beetje in zijn buurt rondhangen, je kan hem per ongeluk expres even aanraken, en verder moet je véél naar hem kijken. Maar zeg nou eens!’
‘Nee-hee!’ roept Merel weer. ‘Er is echt niemand. Ik was gewoon nieuwsgierig. Voor later.’ Dan wijst Merel op de make-up. ‘Wil je mij opmaken?’
‘Ik dacht dat ik op zoek was naar een liedje over het circus,’ zegt April. ‘Dat heb ik ooit op school geleerd toen ik nog een basiskleuter was.’