Hij wou dat hij een dochter had gehad. Een zoon was ook leuk geweest, maar een dochters zorgt voor haar ouders als ze oud worden, terwijl zonen meer op schijnen te gaan in hun schoonfamilie, althans, dat had hij altijd gehoord. Als hij een dochter had gehad, dan had hij nu nog steeds een dochter. En kleinkinderen. Hij was op zich niet eenzaam. Tot een paar dagen geleden was hij vrij gelukkig geweest met zijn leven. Hij had zijn gezondheid, zijn golfmiddagen en zijn golfmaatjes, en als hij het gezelschap van een vrouw wilde, dan waren er verschillende dames op Edenwald die zich daarvoor graag aanboden. Tweemaal per maand trof hij zijn oude vrienden, de Gilman Boys, bij de vestiging van Starbucks aan York Road, die ene waar het oude Citgo-station had gezeten, en dan hadden ze het over politiek en vroeger. De treurige waarheid was dat Evelyn zo lang zo ziek en teer was geweest dat hij haar niet echt miste. Of juister misschien: hij had haar al jaren gemist, de laatste tien jaar van haar leven al, en het was makkelijker om haar te missen nu ze er echt niet meer was.
Het was grappig hoe Evelyn hem had gezien. Ze wilde niet dat hij het over de meisjes Bethany had. Andere zaken, zelfs zaken die veel gruwelijker waren, deden haar niet zoveel. Zijn leven als agent had hem veel opgeleverd in sociale kringen; hij was er zelfs sexyer op geworden, en Evelyn had het heerlijk gevonden hoe al hun vrienden zich om hem heen verdrongen en om zijn aandacht vroegen, hem met vragen over zijn werk bestookten. Maar niet over de meisjes Bethany, nooit over de meisjes Bethany. Hij had aangenomen dat het onderwerp te naar voor haar was. Het verhaal van twee afgewezen kinderen, die bij toverslag door een onvruchtbaar koppel waren opgenomen, maar toen weer waren weggehaald. Nu vroeg hij zich voor het eerst af of het echte probleem misschien was dat hij de zaak nooit had opgelost. Was Evelyn in hem teleurgesteld geweest?
‘Je bent laat,’ bitste Gloria tegen Kay, terwijl ze Heather bij haar elleboog pakte.
‘Heather heeft je verteld wat er is gebeurd,’ zei Kay in een poging zichzelf ervan te overtuigen dat ze niet loog, maar dat ze gewoon Heathers leugen aanvulde, de volgende gepleten haar in een steeds grotere reeks gespleten haren, een hoofd vol. Maar toen ze probeerde hen de lift in te volgen, hield Gloria haar tegen.
‘Je mag niet mee naar boven, Kay. Nou ja, je mag wel mee naar boven, maar dan moet je in een leeg kantoor of een vergaderruimte wachten.’
‘O, dat wist ik ook wel,’ zei ze, haar tweede leugen in minder dan een minuut, hoewel dit meer bedoeld was om haar gêne te verbergen.
‘Het gaat wel een poosje duren, Kay. Uren. Ik was er vanuit gegaan dat ik Heather naar huis zou brengen.’
‘Maar het ligt voor jou zo ver buiten de route. Jij woont hier in de buurt en ik zit helemaal in Southwest.’
‘Kay…’
Ze kon beter naar huis gaan, vertelde Kay zichzelf. Ze zat al te dicht op Heather, ging allerlei grenzen over. Het feit alleen al dat Heather in haar huis logeerde, hoewel, technisch gezien niet in haar huis, maar wel op haar terein, kon al tot een berisping leiden en haar vergunning in gevaar bregen. Ze was de weg kwijt aan het raken. Maar nu ze eenmaal zo ver was, wilde ze niet meer terug.
‘Ik heb een boek bij me. Jane Eyre. Ik vermaak me prima.’
‘Ah, Jane Eyre. Heb nooit door haar boeken heen kunnen komen.’
Kay realiseerde zich dat Gloria de heldin uit de roman van Brontë had verward met die andere Jane uit de negentiende-eeuwse letteren, Jane Austen. Naast haar cliënten en haar werk was er waarschijnlijk niet veel ruimte voor andere dingen in Gloria's brein. Moest Kay haar apart nemen om te vertellen dat ze langs het oude winkelcentrum waren gegaan? Zou Heather dit zelf vertellen? Maakte het uit? Alleen achtergelaten liet ze haar ogen over de pagina vliegen, die Janes vlucht uit Thornfield, St.-Johns stijve aanzoek en de lieve lieftallige zussen die Janes nichtjes bleken te zijn, wel volgden maar niet echt absorbeerden.
Ze was niet blij de vrouwelijke rechercheur in de kamer te zien, hoewel ze probeerde haar irritatie en verbazing te verbergen.
‘Wachten we nog op Kevin?’ vroeg ze.
‘Kevin?’ echode de mollige rechercheur. ‘O, rechercheur Infante.’ Alsof ze niet het recht had hem bij zijn voornaam te noemen. Ze moet me niet. Ze heeft een hekel aan me omdat ik zoveel dunner ben, terwijl zij jonger is. Ze stelt zich beschermend op tegenover Kevin. ‘Rechercheur Infante moest de stad uit. Naar Georgia.’
‘Zou dat me iets moeten zeggen?’
Gloria wierp haar een blik toe, maar het kon haar niet meer schelen wat Gloria vond. Ze wist waar ze mee bezig was en wat ze moest doen.
‘Ik weet het niet. Zegt het u iets?’
‘Ik heb daar nooit gewoond, als je dat bedoelt?’
‘Waar hebt u de laatste dertig jaar gewoond?’