Vanmorgen had ze bijvoorbeeld binnen haar eerste minuten op kantoor, nadat ze was gearriveerd en haar kantoor van het slot had gehaald, het verhaal over de Jane Doe al opgevangen. De algemene opvatting was dat de vrouw een bedrieger was, dat ze uit wanhoop onzin spuide. Maar ze had wel degelijk licht letsel aan haar hoofd, wat haar geheugen op allerlei manieren kon beïnvloeden. Er zou ook een psychisch onderzoek volgen, maar Kay was al meer dan een jaar bij die afdeling weg, dus dat was niet haar zorg. De wonden van de vrouw waren vers, in overeenstemming met het ongeluk, en ze had niet gezegd dat ze dakloos of werkloos was, of dat ze werd mishandeld door haar partner – Kays specialismes. Natuurlijk weigerde ze te vertellen of ze een ziektekostenverzekering had, maar dat was voorlopig een administratief probleem. Mocht blijken dat ze niet verzekerd was, wat Kay niet onwaarschijnlijk leek zoals het er economisch gezien voorstond, dan zou het aan haar zijn om de oplossing voor de betaling te vinden, om te bekijken of ze haar kosten konden vergoeden via een programma op staats- of federaal niveau.
Maar voorlopig was Jane Doe het probleem van iemand anders en zat Kay veilig in de wereld van Charlotte Brontë. Jane Eyre was deze maand de keuze van haar boekenclub. Kay had niet zoveel met haar boekenclub op; het was een buurtgebeuren waar ze zich bij had aangemeld toen haar huwelijk op zijn einde liep, maar het bood een keurige sociale dekmantel voor haar voortdurende gelees. ‘Boekenclub,’ zei ze dan, de paperback ophoudend die ze op dat moment zat te lezen. ‘En ik loop weer eens achter, zoals gewoonlijk.’ Bij de boekenclub werd beduidend meer tijd besteed aan roddelen en eten dan aan het boek in kwestie, maar dat maakte Kay ook niet uit. Ze had er maar zelden behoefte aan te bespreken wat ze aan het lezen was. Praten over de personages van een boek waarvan ze had genoten voelde hetzelfde als roddelen over haar vrienden.
Een tafel verderop zat een groepje jonge artsen, zoveel jonger dan ze zelf doorhadden, Kay was normaal gesproken expert in het buitensluiten van de geluiden om haar heen, maar de enige vrouw van het groepje had zo'n scherpe, duidelijke stem die de lucht doorsneed.
‘Een moord!’
Er ging een week voorbij zondei enig teken van leven van meneei Rochester. Na tien dagen was hij nog altijd niet gekomen.
‘Alsof dat nieuws is in Baltimore. Er worden er toch ‘maar’, wat zou het zijn, vijfhonderd per jaar gepleegd?
Iets minder dan driehonderd in de stad, stelde Kay bij in haar hoofd. En een tiende daarvan in het district. In de wereld van Jane Eyre worstelde de jonge gouvernante met gevoelens waarvan ze wist dat ze ze niet voor haar baas hoorde te koesteren. Onmiddellijk riep ik mijn gevoelens tot de orde. Het was prachtig hoe ik de tijdelijke vergissing achter me liet, hoe ik rechtzette dat ik abusievelijk dacht enige reden te hebben me te interesseren in de daden van meneei Rochester.
‘Mijn ouders waren als de dood toen ze hoorden dat ik hier aan de slag ging. Als ik dan toch naar Baltimore moest verhuizen, waarom kon ik dan niet bij het Hopkins werken? Of aan de universiteit? Ik heb tegen ze gelogen dat St.-Agnes in een heel prettige wijk in de randstad ligt.’
Hartelijk gelach. St.-Agnes was een goed ziekenhuis dat een vette sponsoring had opgestreken van het op drie na grootste bedrijf van Baltimore, maar dit had de buurt eromheen niet geholpen. Als het al effect had gehad, dan was het dat het gebied de afgelopen jaren in achteruit was gegaan, van betrouwbare arbeidersbuurt tot verwaarloosd en marginaal. Deze aangegroeide randsteden, die in vroeger jaren hadden gefloreerd, ondervonden nu dat stedelijke problemen de denkbeeldige lijnen op de kaart niet altijd respecteren. Drugs en misdaad hadden de binnenstad verlaten en waren buiten de grenzen van de gemeente terechtgekomen. Wie daar de mogelijkheid toe had ging steeds verder buiten de stad wonen. Maar nu was het centrum in opkomst, naarmate yuppen en lege-nesters en grootaandeelhoudende Washingtonners besloten dat ze uitzicht over water en behoorlijke restaurants in de buurt wilden, en wie kon het ook eigenlijk wat schelen dat de scholen bar slecht waren? Kay was dankbaar dat ze haar huis in Hunting Ridge had aangehouden, hoe onpraktisch en rampzalig het destijds ook had geleken om in de stad te blijven. De waarde was al meer dan verdriedubbeld; een appeltje voor de dorst voor moeilijkere tijden. En haar ex betaalde de privéschool van hun kinderen. Hij was goed in de grote gebaren, maar hij had geen benul van de dagelijkse kosten voor een kind, wat gympen en pindakaas en verjaardagscadeautjes door het jaar heen samen kosten.
‘Ik hoorde dat ze al, wat was het, véértig was?’ De snerpende nadruk impliceerde dat veertig beslist heel, heel oud was. ‘En ze zegt dat dit dertig jaar geleden gebeurd is? Dat ze iemand heeft vermoord toen ze, weet ik het, tien jaar was en niet bedacht dat het handig was om dat te melden tot nu ineens?’