‘Wat?’
‘Er zijn van die zaken die aan je vreten. Zo niet, dan heb je mazzel. Of dan ben je achterlijk. Deze kerel had de jackpot te pakken: twee engelachtige meisjes die op een zaterdagmiddag verdwenen terwijl er honderden mensen in de buurt waren. Ik zou m'n kont nog niet af willen vegen met een agent die zoiets niet de rest van zijn leven met zich meedraagt.’ Toen richtte hij zich weer op de telefoon. ‘Ja? Ja. Chester Willoughby. Heb je een adres van hem?’ Lenhardt werd duidelijk weer in de wacht gezet en hij maakte een pompend gebaar met zijn linkhand tot hij weer iemand aan de lijn kreeg. ‘Geweldig. Bedankt.’
Hij hing lachend op.
‘Wat is er zo grappig?’
‘In de tijd die dit kostte had je ernaartoe kunnen lopen. Hij woont in Edenwald, achter het Towson-winkelcentrum, nog geen kilometer hiervandaan.’
‘Edenwald?’
‘Een bejaardentehuis, zo'n dure waar je extra geld betaalt zodat je in je eigen bed mag doodgaan. Zoals ik al zei: rijke familie.’
‘Denk je dat rijke agenten meer overuren draaien, of minder?’
‘Ze werken vast meer, maar ze schrijven hun uren denk ik niet. Zeg, misschien moet jij gewoon eens doen alsof je rijk bent, kijken hoe het bevalt om eens een uurtje voor liefde alleen te werken.’
‘Dat doe ik zelfs niet voor die babyblauwe ogen van jou.’
‘En als ik je nu eens eerst een kusje geef?’
‘Dan heb ik liever dat je me van achteren pakt en me het geld geeft.’
‘Zo, dus je bent een nicht én een hoer.’
Fluitend greep Infante zijn sleutels en liep naar buiten, tevredener dan hij zich in tijden had gevoeld. Als zijn ex-vrouwen hem toch zo goed begrepen; misschien had hij er dan geen twee gehad.
12
‘Buenas dias, señora Toles.’
Miriam viste haar sleutels uit haar afgetrapte leren tas – ‘kunstmatig verouderd’ zou ze zeggen als ze hem aan iemand probeerde te verkopen – en haalde de deur van de galerie van het slot. Ze vond het geweldig hoe ‘Toles’ in het Spaans klonk: Toe-lez, in plaats van de vlakke, lelijke enkele lettergreep die het eigenlijk moet zijn; ‘Tolls’, een woord dat toeslagen en betalingen aanduidde. Hoe lang ze ook al in Mexico woonde, het ging nooit vervelen, deze klanktransformatie van haar meisjesnaam.
‘Buenas dias, Javier.’
‘Hace fiia, señora Toles.’ Javier wreef over zijn blote armen, die kippenvelpaars oogden. Zo'n maartse dag zou als een godsgeschenk worden gezien in Baltimore, om over Canada nog maar te zwijgen, maar naar de standaard van San Miguel de Allende was het steenkoud.
‘Misschien gaat het wel sneeuwen,’ zei ze in het Spaans en Javier lachte. Hij was simpel en lachte om bijna alles, maar toch waardeerde Miriam zijn gulle schaterlach. Ooit, voor die ene dag, was haar gevoel voor humor een belangrijk deel van haar persoonlijkheid geweest. Nu gebeurde het maar zelden dat ze iemand aan het lachen maakte, wat haar verbaasde, want Miriam had het gevoel dat ze nog altijd ad rem was. In haar hoofd vermaakte ze zich voortdurend. Toegegeven, ze had een zwart gevoel voor humor, maar ze was altijd al vrij cynisch geweest, zelfs toen dat cynisme nog niet terecht was.
Javier had zich aan de galerie verbonden, en aan Miriam, kort nadat ze er was komen werken. Destijds, toen hij nog een tiener was geweest, spoot hij de stoep voor de winkel schoon, zeemde hij zonder dat iemand erom vroeg de ramen en vertelde hij de turistas met een samenzweerderig gefluister dat de winkel el mejor was, de beste van alle winkels in San Miguel de Allende. De eigenaar, Joe Fleming, bezag hem met een dubbel gevoel. ‘Met dat puiloog en dat gespleten verhemelte jaagt hij waarschijnlijk net zoveel klanten weg als hij er binnenbrengt,’ klaagde hij tegen Miriam. Maar ze mocht die jonge man wel, wiens genegenheid in iets diepers leek te zijn geworteld dan de tips die ze hem toeschoof.
‘¿Ha visto nieve?’ Hebt u wel eens sneeuw gezien, señora Toles?
Miriam dacht terug aan haar jeugd in Canada, de eindeloze winters die haar het gevoel gaven alsof haar familie was verbannen uit een meer wenselijk klimaat. Ze had nooit een bevredigend antwoord gehad op de vraag waarom haar ouders ervoor hadden gekozen om Engeland in te ruilen voor Canada. Haar gedachten versprongen naar de sneeuwstorm van 1966 in Baltimore, een legendarische meteorologische gril. Het was op Sunny's zesde verjaardag geweest en ze hadden zes kleine meisjes uit haar klas meegenomen naar een voorstelling van The Sound of Music in een theater in de stad. Het was zonnig en wolkeloos geweest toen ze er naar binnen gingen. Iets meer dan twee uur later, toen de nazi's verslagen waren en de wereld weer veilig was voor zingende gezinnen, trof het gezelschap buiten een stad aan waarin je verblind werd door sneeuw. Dave en zij hadden zich een weg door de stad moeten worstelen om iedere dochter af te leveren bij hun ouders. En ze hadden ze letterlijk afgeleverd, ze in hun armen gedragen zodat alle feestschoentjes niet verpest zouden raken, en ze overgegeven aan hun ouders die bezorgd in hun deuropening hadden gestaan. Achteraf hadden ze erom gelachen, maar op dat moment was het doodeng geweest, die oude stationwagon die over de weg schoof met de meisjes gillend achterin. Toch hadden Sunny en Heather het zich herinnerd als een geweldig avontuur. Het was het wonder van een gelukkig einde: een eng verhaal kunnen navertellen alsof het alleen maar spannend was.