De Valiant maakte een afschuwelijk geluid; het voorwiel schuurde langs wat een verpletterde vangrail moest zijn. Overstuur als ze was, leek het volslagen logisch om hem in de berm te parkeren en te voet verder te gaan, ook al was de sneeuw ingevallen en raakte ze zich er met iedere stap bewuster van dat er iets mis was. Haar ribben deden zoveel pijn dat iedere ademhaling aanvoelde als de steek van een klein mes. Het kostte haar moeite om haar handtas mee te dragen zoals haar was geleerd: dicht op haar lichaam in plaats van bungelend aan haar pols, een verleiding voor zakkenrollers en dieven. Ze had haar gordel niet om gehad en was alle kanten uit gevlogen in de Valiant; tegen het stuur en de deur geknald. Er zat bloed op haar gezicht, maar ze wist niet helemaal zeker waar het vandaan kwam. Haar mond? Haar voorhoofd? Ze had het warm, ze had het koud, ze zag zwarte sterren. Nee, geen sterren. Eerder driehoeken die bleven draaien en keren, alsof ze aan de draden van een onzichtbare mobile hingen.
Ze liep minder dan tien minuten toen er naast haar een patrouillewagen met flitsende zwaailichten stopte.
‘Was dat uw Valiant zojuist?’ riep hij haar toe door het neergelaten raampje aan de passagierskant, zonder uit de auto te stappen.
Was dat zo? De vraag was veel ingewikkelder dan de jonge agent kon weten. Toch knikte ze.
‘Kunt u zich identificeren?’
‘Natuurlijk,’ zei ze, en ze begon in haar handtas te graven, maar vond haar portemonnee niet. Wel heb je ooit… Ze begon te lachen toen ze zich realiseerde hoe geweldig dit was. Natuurlijk kon ze zich niet identificeren. Ze had geen identiteit, niet echt. ‘Sorry. Nee, ik…’ ze kon niet ophouden met lachen. ‘Hij is weg.’
Hij stapte uit de patrouillewagen en probeerde de handtas af te pakken zodat hij zelf kon kijken. Haar gil schokte haar nog meer dan hem. Ze voelde een felle pijn in haar linker onderarm toen hij de tas langs haar elleboog trok. De agent sprak in de porto op zijn schouder en vroeg om assistentie. Hij diepte haar sleutels uit de handtas op, liep terug naar haar auto en rommelde wat binnenin; daarna kwam hij terug en stond hij met haar in de regenbui die eindelijk was losgebarsten. Hij mompelde bekende woorden tegen haar, maar bleef verder stil.
‘Is het ernstig?’ vroeg ze hem.
‘Dat moet een arts bepalen zodra we u bij de Eerste Hulp hebben gebracht.’
‘Nee, niet ik. Een eindje terug.’
Het vage gebrom van een helikopter in de verte beantwoordde haar vraag al. Het spijt me, het spijt me, het spijt me. Maar het was niet haar schuld.
‘Het was mijn schuld niet. Ik kon er niets aan doen – maar ik heb ook eigenlijk helemaal niets verkeerds gedaan…’
‘Ik heb u op uw rechten gewezen,’ zei hij. ‘Wat u me vertelt kan tegen u worden gebruikt. Niet dat er ook maar enige twijfel was dat u bent doorgereden na een ongeval.’
‘Ik wilde hulp gaan halen.’
‘Deze weg loopt dood op een parkeerplaats. Als u echt had willen helpen dan had u uw auto aan de kant gezet of had u de afrit Security Boulevard genomen.’
‘Bij Forest Park en Windsor Mill zit die oude Windsor Hills-apotheek. Ik dacht dat ik van daaruit wel zou kunnen bellen.’
Ze merkte dat ze hem overviel met haar gedetailleerde gestrooi met namen, haar bekendheid met de omgeving.
‘Ik weet hier geen apotheek in de buurt, hoewel er wel een pompstation zit. Maar… heeft u geen mobiele telefoon dan?’
‘Niet voor eigen gebruik, hoewel ik er wel eentje voor mijn werk heb. Ik koop nooit spullen totdat ze goed werken, tot ze perfect zijn. Mobiele telefoons kunnen ineens geen bereik meer hebben en de helft van de tijd moet je erin schreeuwen, waardoor je je privacy niet kunt beschermen. Ik koop pas een mobieltje als ze net zo goed werken als een vaste lijn.’ Ze hoorde de echo van haar vaders stem. Al die jaren later zat hij toch nog in haar hoofd en zijn verkondigingen waren nog net zo bepalend als altijd. Wees nooit een van de eersten die een nieuwe technologische ontwikkeling aanschaft. Hou je messen scherp. Eet alleen tomaten als het daar het seizoen voor is. Wees lief voor je zusje. Op een dag zullen je moeder en ik er niet meer zijn, dan hebben jullie alleen elkaar nog.
De jonge patrouilleagent keek haar ernstig aan, met het soort ontzagwekkende blik dat nette kinderen gebruiken bij kinderen die zich misdragen. Het was lachwekkend dat hij zo sceptisch tegen haar deed. In dit licht, in deze kleren en in de regen die haar korte, piekerige krullen platdrukte, zag ze er waarschijnlijk jonger uit dan ze eigenlijk was. Mensen gaven haar altijd een vol decennium minder dan haar werkelijke leeftijd, zelfs bij die schaarse gelegenheid waarvoor ze zich optutte. Toen ze haar lange haren vorig jaar had afgeknipt zag ze er nog jonger uit. Dat was iets grappigs aan haar haar, hoe eigenwijs blond het bleef op een leeftijd waarop veruit de meeste vrouwen chemicaliën nodig hadden om deze lichte, gevarieerde tint te bereiken. Het was alsof haar haren genoeg hadden van hun jarenlange gevangenschap onder lagen ‘Mooi & Makkelijk: Brutaal Bruin’-haarverf voor thuis. Haar haar was al net zo rancuneus als zijzelf.