Home>>read Wat de doden weten free online

Wat de doden weten(10)

By:Laura Lippman


Kay draaide haar hoofd weg, zocht in haar handtas naar een van de pepermuntjes die ze mee had gegraaid toen ze Grace en Seth uit eten had genomen naar een duur restaurant. Ze had altijd al een hekel gehad aan Schumeiers nadrukkelijke verkondigingen over wat anderen denken of voelen. Het was een van de redenen waarom ze zich naar een andere afdeling had laten overplaatsen. Je bent een psychiater, geen helderziende, wilde ze zeggen. In plaats daarvan mompelde ze: ‘In welke kamer ligt ze?’

De jonge agent in uniform die buiten kamer 3030 was geposteerd ondervroeg Kay eindeloos, blij om eindelijk iets te doen te hebben, maar liet haar uiteindelijk binnengaan. De kamer was donker door de gesloten blinden tegen de heldere winterlucht, en de vrouw leek rechtop in slaap te zijn gevallen, met haar hoofd ongemakkelijk opzij gedraaid, als een kind in een autozitje. Ze had vrij kort haar, een gewaagd kapsel voor iemand die niet over een verfijnde botstructuur beschikte. Was het een modekeuze of het resultaat van een chemokuur?

‘Hallo,’ zei de vrouw, die plotseling haar ogen opende. En Kay, die hulp had gegeven aan slachtoffers van branden en auto-ongelukken, vrouwen wier gezichten nagenoeg vernield waren door een man, voelde zich meer van haar stuk gebracht door de onbewogen blik van deze vrouw dan door alles wat ze ooit eerder had gezien. Er was iets pijnlijk kwetsbaars aan de vrouw in het bed, en het was niet de normale bibberigheid van een verkeersslachtoffer. De vrouw was zélf beurs, alsof haar huid niet meer dan een soort eierschaal was die de ellende van de wereld op afstand moest houden. De verse snee op haar voorhoofd was nog niets vergeleken bij haar gewonde ogen.

‘Ik ben Kay Sullivan, een van de maatschappelijk werkers van het team hier.’

‘Waarom, heb ik een sociaal werker nodig?’

‘Nee, dat niet, maar dokter Schumeier dacht dat ik u misschien zou kunnen helpen bij het zoeken van een advocaat.’

‘Geen pro-Deoadvocaat. Ik wil een goeie, iemand die zich op míj concentreert.’

‘Het is wel waar dat ze een zware werkdruk hebben, maar ze zijn toch heel…’

‘Het is niet dat ik geen bewondering voor hen heb, voor hun toewijding. Maar ik heb iemand nodig die onafhankelijk is. Iemand die op geen enkele manier aan de regering is verbonden. Pro-Deoadvocaten worden uiteindelijk toch door de regering betaald. Zoals mijn vader altijd zei: uiteindelijk vergeten ze nooit aan wie ze het beleg op hun brood te danken hebben. Ambtenaren. Hij was er ook een. Ooit. En hij had een grondige hekel aan hen.’

Kay twijfelde over de leeftijd van de vrouw. De jonge arts had veertig gezegd, maar ze kon ook vijf jaar ouder of jonger zijn. Ze was in ieder geval te oud om nog zo verheerlijkend over haar vader te spreken, alsof hij een soort orakel was. De meeste mensen hidden daar rond hun achttiende mee op. ‘Ja…’ begon ze in een poging om grip te krijgen op het gesprek.

‘Het was een ongeluk. Ik raakte in paniek. Ik bedoel, als u eens wist wat er allemaal in mijn hoofd omging. Ik zag die andere baan van de snelweg niet… Hoe is het met dat meisje? Ik zag een klein meisje. Ik zou het mezelf nooit vergeven als… Eigenlijk wil ik het niet eens hardop zeggen. Ik ben vergif. Ik veroorzaak dood en verderf, gewoonweg door te bestaan. Het is een soort vloek. Ik kan er niet aan ontsnappen, wat ik ook doe.’

Kay herinnerde zich ineens de kermis bij Timonium, de freakshow, en hoe ze er op dertienjarige leeftijd de moed voor bijeen had geraapt om naar binnen te gaan en er niets anders had gezien dan wat lichtelijk opmerkelijke mensen – dik, getatoeëerd, dun, groot – die er rustig bij zaten. Schumeier had haar door: er school een licht voyeurisme in haar missie, een verlangen om te gaan kijken, niets meer. Maar deze vrouw sprak tegen haar, babbelde met haar alsof Kay alles over haar wist, of hoorde te weten. Kay had al met talloze soortgelijke patiënten gewerkt, mensen die afkomstig waren uit wat ze een plaats van diepe context noemde, alsof ze beroemdheden waren van wie ieder moment van bestaan was vastgelegd in roddelbladen en televisieprogramma's.

Maar de vrouw in het bed leek Kay in ieder geval te zíén, en dat was meer dan de meeste egocentrische cliënten presteerden.

‘Komt u hier uit de buurt?’

‘Ja, ik woon hier mijn hele leven al. Ik ben opgegroeid in Noordwest-Baltimore.’

'En hoe oud bent u? Vijfenveertig?

Au, dat was pijnlijk. Kay was gewend en verknocht zelfs aan de versie van zichzelf die ze in spiegels en ramen voorbij zag flitsen, maar nu werd ze gedwongen om na te denken over wat een vreemdeling zag: haar korte, vierkante lichaam, haar schouderlange grijze haar dat haar ouder maakte dan wat dan ook. Volgens iedere mogelijke test was ze in prima conditie, maar het was lastig om je bloeddruk, botdichtheid en cholesterol over te brengen door middel van je kledingkeuze of een alledaags gesprek. ‘Negenendertig, eigenlijk.’