Ergens in de verte hoorde zij Lord Hampton niet op zijn gemak kuchen en haar oom mompelde iets onverstaanbaars. Tenslotte tikte de geestelijke Brandon op zijn arm en zei onhandig: ‘Daar heb je later nog alle tijd voor, mijn zoon. De rest wacht om jullie te feliciteren.’
Eindelijk werd zijn greep losser en kon zij weer ademhalen. Haar bevende mond gloeide van zijn verschroeiende lippen en op haar blanke huid was een duidelijke afdruk van zijn vingers. Met knikkende knieën draaide zij zich om en glimlachte bevend, toen Lord en Lady Hampton op haar toekwamen. De vriendelijke man gaf haar een vaderlijke kus op haar voorhoofd.
‘Ik hoop dat ik niet verkeerd gehandeld heb, Heather,’ zei hij onzeker en keek naar Kapitein Birmingham, die stijf en ongenaakbaar naast haar stond. ‘Het lag in mijn bedoeling dat er voor jou gezorgd zou worden, maar…’
‘Alstublieft,’ mompelde zij en stak haar hand uit om een bevende vinger op zijn lippen te leggen.
Zij mocht hem de zin niet laten afmaken. Als zij haar angst onder woorden zou horen brengen, zou ze gillend wegrennen, rukkend aan haar kleren en aan haar haren in een uitbarsting van krankzinnige woede.
Schuchter keek Lady Hampton naar de Yankee-kapitein, die koel voor zich uitstaarde. Zijn machtige zeemansbenen stonden stevig onder hem geplant en zijn handen waren ineengestrengeld op zijn rug. Het leek wel of hij op het dek van een schip stond en over de wijde oceaan staarde. Lady Hampton’s handen beefden zo erg, dat zij ze niet meer in bedwang kon houden toen zij Heather omhelsde. Haar ogen waren vochtig van de tranen. De twee vrouwen, beiden klein en tenger, klemden zich aan elkaar vast in hun wanhoop.
Alsof de gedachte hem nu pas te binnenschoot, deed Lord Hampton snel een voorstel: ‘Jullie zullen de nacht in Hampshire Hall doorbrengen. Daar is meer plaats dan in de kajuit van een schip.’
Brandon richtte zijn bevroren blik op de kleinere man. ‘En u staat daar natuurlijk op,’ gromde hij.
Zijne lordschap beantwoordde zijn blik onbevreesd. ‘Inderdaad,’ zei hij rustig.
Woedend trilde een spier in Brandon’s wang, maar hij zei niets, zelfs niet toen zijne lordschap zei dat het tijd was om naar het bruiloftsfeest in Hampshire Hall te gaan. Hij nam alleen maar de arm van zijn bruid in een stevige, vaste greep en liet de anderen voor hen uit gaan om de kerk te verlaten.
Heather, zenuwachtig door zijn arm aan haar elleboog, zou liever de kerk verlaten hebben aan de arm van Lord Hampton, maar Brandon had duidelijk de bedoeling haar dit niet te laten doen. Zijn heerschappij over haar was al begonnen en zij wist dat zij nooit meer de baas over zichzelf zou zijn. Hij was volledig heer en meester over haar - uitgezonderd misschien dan haar ziel, maar hij zou niet eerder tevreden zijn als die ook zijn eigendom was.
Tot haar grote ontsteltenis werd zij tegengehouden doordat haar sleep weigerde haar te volgen door het middenschip. In paniek keek zij over haar schouder om, om te zien waaraan hij was blijven hangen. Brandon richtte zijn duistere blik op haar, toen zij zich probeerde vrij te maken van zijn knellende greep.
‘Alstublieft,’ begon zij met bevende stem en hief haar hand op om haar schijnbaar tegenstribbelen te verklaren.
Zijn ogen gingen langs haar naar de sleep, die was blijven haken aan een knielbank. Hij grinnikte satanisch en liep terug om hem los te maken. Heather sloeg hem nerveus gade en hield haar bijbel met beide handen omklemd. Haar handpalmen waren vochtig en haar vingers deden pijn. Zij keek naar de gouden ring, die haar als de zijne bestempelde. Hij zat tamelijk los en ging gemakkelijk rond haar vinger op en neer. Het alleen al ernaar kijken bracht nog meer angst in haar hart, want zij wist wat die ring betekenen zou.
Brandon maakte het gouden borduurwerk los van de ruwe splinter, legde de sleep nonchalant over zijn arm en keerde naar haar terug. Opnieuw gleed zijn hand onder haar arm.
‘Je hoeft je geen zorgen te maken, liefste,’ zei hij spottend. ‘De sleep is niet beschadigd.’
‘Dank je wel,’ mompelde zij zacht en sloeg onzeker haar ogen naar hem op.
Zijn verachtende glimlach trof haar en joeg het bloed naar haar gezicht. Hij lachte haar wreed uit en en haar gekwetste trots verdroeg dat niet. Uitdagend hief zij haar kin op. Zij keek hem aan door de tranen, die haar in de ogen sprongen.
‘Als ik een man was, zou je niet zo stom grinniken,’ stootte zij vol haat uit.
Hij trok een van zijn fijn getekende wenkbrauwen op en dreef onbarmhartig de spot met haar. ‘Als jij een man was, schat, zou je je niet in deze situatie bevinden.’
Haar blos werd dieper. Ziedend van woede en vernedering probeerde zij zich uit zijn lange vingers los te maken, maar hij verstevigde alleen maar zijn greep.
‘Jij kunt mij niet nog eens ontsnappen, mijn schoonheid,’ zei hij luchtig. Hij scheen te genieten van haar ontsteltenis. ‘Jij bent nu voor eeuwig en altijd de mijne. Jij wilde met mij trouwen en dat zul je de rest van je leven ook blijven… tenzij je vroegtijdig weduwe wordt. Maar verheug je daar maar niet op, mijn liefste, want ik ben niet van plan je spoedig te verlaten.’