Home>>read Waarheen De Storm Ons Voert free online

Waarheen De Storm Ons Voert(10)

By:Kathleen Woodiwiss


‘Haal… het… eruit,’ hijgde hij.

Zij boog zich voorover en legde voorzichtig haar hand om het mes, maar huiverde dan en deinsde achteruit. In blinde angst drukte zij haar handen tegen haar mond.

‘Alsjeblieft,’ kreunde hij. ‘Help mij!’

In paniek beet zij in haar hand en keek wild om zich heen. Hij kreunde, luider nu. Zij was zo in de war dat iedere vezel in haar trilde van angst en haat in haar lichaam woedde. Als hij dood ging…

‘Heather, help me…’

Zijn stem stierf weg en zijn kin trilde alsof hij met moeite ademhaalde.

Ergens in haar binnenste welde nieuwe kracht op en haar kalmte kwam terug. Zij boog zich voorover; haar ademhaling ging fluitend. Toen pakte zij vastberaden het mes beet, zette haar andere hand op zijn borst en trok. Even verzette het mes zich nog, maar kwam er dan langzaam uit. Het bloed gutste uit de wond en met een zucht verloor William het bewustzijn. Heather greep een handdoek, opende zijn kamerjas en drukte hem op de wonde. Instinctief legde zij haar hand op zijn borst, maar ze kon geen leven meer ontdekken. Nu begon zij in ernst te zoeken naar levenstekens. Toen zij haar hand onder zijn neus hield voelde zij geen adem. Vervolgens legde zij haar oor op zijn borst, maar zij hoorde zijn hartslag niet meer. Haar oren bonsden van het kloppen van haar eigen hart. Opnieuw kwam paniek bij haar op en nu vond zij geen reden en ook geen kracht meer om zich er tegen te verzetten.

‘Grote god, wat heb ik gedaan?’ mompelde zij.

‘Ik moet hulp halen.’ Deze gedachte schoot door haar hoofd, maar wie zou haar nu geloven? Zij, een vreemdelinge in deze stad? De Newgate-gevangenis zat vol vrouwen, die beweerden dat een man geprobeerd had hen aan te randen - en de galg kreeg er ook zijn aandeel van. Zij zouden niet geloven dat het alleen maar een ongeluk was. In gedachten zag ze al een strenge rechter met een lange staartpruik, die snerend op haar neerkeek van zijn hoge zetel. En dan kwam het gezicht onder het witte haar, dat van tante Fanny, die met vaste stem het vonnis uitsprak.

‘…en bij zonsopgang van de dag na deze zal genoemde persoon naar Newgate Square gebracht worden en daar…’

Haar hersens weigerden verder te gaan, maar de echo van de stentorstem wakkerde de vlammen van haar angst aan, totdat zij het diepste van haar ziel verschroeiden. Zij beefde over haar hele lichaam en als zij niet op haar knieën gezeten had, zou zij zeker gevallen zijn. Haar hoofd zakte naar voren en een hele poos kon zij niet meer denken. Ten slotte keek zij op en een gedachte schoot haar te binnen.

‘Ik moet hier weg!!’

Dat was de eenvoudigste oplossing. Zij moest vluchten. Zij moest niet hier zijn als men het lijk van William vond. Zij moest er vandoor gaan.

Nog steeds in paniek dwong zij zichzelf zijn zakken na te zoeken naar de sleutel. Zij beefde, maar het moest gebeuren. Haar eigen angst gaf haar kracht. Zij draaide haar eigen kleren in een halsdoek, die zij in de kleerkast vond, en haastte zich naar de deur met het bundeltje tegen zich aangedrukt. Bij de deur bleef zij even staan zonder hem te openen en staarde nog een keer naar datgene, wat achter haar lag. Opnieuw maakte de angst zich van haar meester. Zij rukte de deur open en begon zo hard als haar benen haar konden dragen te rennen door de gang en de hal, de trappen af naar de met een gordijn afgesloten ingang van de winkel. Toen zij haar hand uitstak om de voorhang opzij te duwen, werd haar paniek nog sterker. Achter het gordijn bevond zich iemand. De angst verhoogde alleen nog maar haar snelheid. Iemand zat achter haar aan. Zij durfde niet omkijken, toen zij voortsnelde. Haar hart bonsde in haar boezem. Zij rende de straat af en keek angstig achterom. Zij had er geen idee van waar zij heenliep. Als zij zelf verdwaalde, dan kon dat misschien ook haar achtervolgers overkomen. Maar waarom hoorde zij niemand meer achter zich aankomen? Bonsde haar hart zo fel in haar oren, dat zij niets anders meer horen kon?

Zij holde door de straten van Londen, langs winkels en zaken, langs de grote huizen, die onheilspellend en dreigend in het duister stonden, en langs minder belangrijke woningen. Zij schonk geen aandacht aan de mensen die bleven staan en haar nastaarden.

Weldra was zij uitgeput. Ondanks haar angst bleef zij staan en leunde tegen een ruw stenen muur. Bij iedere ademhaling leken haar longen wel in brand te staan. Langzaam werd zij zich bewust van de zoute en stinkende geur van de waterkant. Zij hief haar hoofd op en opende haar ogen. Dichte mist hing vlak boven de kinderkopjesstraat en de duisternis was zo drukkend, dat zij nauwelijks kon ademhalen. Op een straathoek in de verte brandde een toorts. Zij verlangde naar het licht en kon het niet over zich verkrijgen de kleine lichtkring te verlaten en terug te keren in de zwart grijze nacht rondom haar. Maar zelfs al had zij de moed gehad, dan wist zij nog niet waar zij heen moest vluchten. Zij had geen flauw idee waar zij was. Ze hoorde het zachte geklots van het water tegen de pier, het regelmatig gekraak van de masten en af en toe een onderdrukte stem. Overal om haar heen waren geluiden, maar nergens een straaltje licht, behalve dan de toorts in de verte.