3
De week daarop bleef het regenen. De laaiende haardvuren ten spijt begon het zelfs in de slaapkamers van het huis muf te ruiken. Soms was het overdag zo donker dat er al om drie uur 's middags kaarsen op de tafels moesten worden aangestoken. Om de verveling na het middagmaal te verdrijven ging Isabelle naar de vroegere kinderkamer, waar ze toekeek terwijl Clive stond te schilderen. Het licht was toen net goed hiervoor. Af en toe namen ze een glas bordeaux of rode port, of wat Clive uit de kelder had weten te bemachtigen. Hij wist precies wanneer hij naar de wijnkelder kon: hij hoefde maar even te wachten tot het personeel zat te eten. Dan liep hij naar de wapenkamer waar alle keldersleutels op het sleutelbord hingen. Hij nam de sleutel van de wijnkelder weg, de grootste van alle keldergewelven, die aan de zijkant van het huis uitkwam waar een deur naar buiten was. Niemand had hem tot nu toe zien gaan of terugkomen. Als de rekken opvallend leeg zouden worden, zou Hatton toch in de eerste plaats Gilbert verdenken. Gilbert, de reservebutler, zou Hatton verdenken, want zij waren de twee enige personeelsleden die in de wijnkelder mochten komen. Toevallig had Clive er die morgen nog twee flessen weten weg te halen. Ze genoten nu, vroeg in de middag van de oktoberdag, om vier uur al van een mengsel van oude brandewijn en port. Het verwarmde hen heerlijk en maakte hen uitzonderlijk vrolijk. Opeens brak de zon nog even door. Ze sprongen op en renden naar het raam. Ze lachten en waren uitgelaten als kinderen. "Kijk," riep Clive. "De zon, kijk! We zijn weer terug op aarde." "Ga mee, dan gaan we uit." "In die nattigheid?" "Wat kan het ons schelen? Ik kook zowat van binnen." Ze plukte aan het boordje van haar jurk. "Jouw gezicht is helemaal vuurrood." Ze legde haar handen om zijn wangen en bewoog zijn hoofd van links naar rechts. Schaterlachend vielen ze tegen elkaar aan. Toen ze hem meetrok naar de deur worstelde hij zijn hand los uit de hare. Hij zei, opeens ernstig: "Laat dat, Belle. Altijd loop je aan me te trekken of duw je me. Je gelooft blijkbaar dat ik niet op mijn eigen benen kan staan." "Dat weet ik wel zeker." Weer vielen ze tegen elkaar aan. Ze lachten, en ze giechelde met haar hoofd op zijn schouder: "Als vader ons zo zag kreeg hij een beroerte. Wat zou hij doen, denk je, als hij ons zo zag?" "Dat mag Joost weten," zei Clive. Zijn hoofd waggelde op zijn schouders. "Ik moet er niet aan denken. Laten we liever zorgen dat we recht lopen als we naar buiten gaan. Stel voor dat de een of ander in de gaten krijgt dat we iets op hebben. Gelukkig mag hier niemand binnenkomen." Hij draaide zich om en keek de kamer rond, waar flessen en glazen op de half kapotte kinderkamertafel prijkten. Met een dramatisch gebaar spotte hij: "En dit is het atelier van de meester der schilderkunst Clive Fishel; het heilige der heiligen, waar hij zijn meesterwerken schept en elk ervan ondertekent met zijn naam. Clive, John. . .. James . . . Rembrandt. .. Fishel, lord van het landgoed Houghton Hall in het graafschap Durham, anno domini achttientweeëndertig. Verdomme, ja!" Isabelle sloeg dubbel van het lachen, maar toen ze te hard begon te gieren waarschuwde Clive: "Stil joh, anders komt moeder Hatton kijken." Ze poogde zich te beheersen. Ze deed de deur open en zei: "lk haal mijn mantel." Maar hij hield haar tegen. "Kauw eerst een paar koffiebonen fijn, anders ruikt Nelson wat je hebt gedronken." "Ach wat, ze ... ze heeft haar vrije middag. Ze is naar haar moeder in het schilderachtige stadje Shields, die in een huis woont van waaruit je de hele Noordzee kunt bespioneren. Daar dacht je zeker niet aan.'" Ze liep struikelend een paar passen, en hij moest haar ondersteunen.. Maar bovenaan de trap liep ze weer rechtop en daalde ze keurig netjes de treden af naar de eerste verdieping. Ze vergat zichzelf echter even later weer. Ze liepen door de hal en toen begon ze weer te schateren. De butler keek haar na, niet alleen, dodelijk verbaasd, maar ook minachtend. Jongeheer Clive was best te verdragen, maar die jonge miss - God verhoedde dat zij op een dag: hier de scepter zou moeten zwaaien. Het zou wel niet gebeuren, maar je kon nooit weten. Als jongeheer Clive ooit iets overkwam en hij nog niet getrouwd zou zijn, dan bleef er maar één opvolgster over: God mocht het verhoeden! Hij deed de deur voor hen open maar sloot die niet dadelijk. Hij, keek hen na. Ze huppelden over het grind als uitgelaten kinderen in. het speelkwartier. Als de lord thuis zou zijn zouden ze zich nooit zo durven gedragen. Maar hij zou pas 's avonds thuiskomen, en niet eerder, helaas. Er was iets vreemds met die twee aan de hand. Hij kneep, zijn ogen halfdicht. Als hij niet wist dat het onmogelijk was, zou hijs zeggen dat ze teveel hadden gedronken. Aan tafel had jongeheer Clive: drie glazen wijn gekregen, maar het meisje kreeg zoals gewoonlijk niets. Toch gedroegen ze zich vreemd, heel vreemd. Ze bleven zich vreemd gedragen terwijl ze door het park naar North Lodge liepen, en bij boer Thornton door de poort gingen. De boer was naar de markt. Maar zijn vrouw zag hen en het viel haar op dat de jongeheer en de jongedame zo dartel liepen te doen. Ze deden of ze op de kermis waren. Ze leunden tegen alle paaltjes en trokken de varkens aan hun staart. Zo iets had ze nog nooit meegemaakt. Maar ja, ze kon er moeilijk iets van zeggen. Als het haar zoon en dochter waren geweest zou ze hen links en rechts om de oren hebben geslagen en hen alle hoeken van het erf hebben laten zien. Ze bleven staan bij de koeien die net werden gemolken en maakten gekheid of ze nooit eerder hadden gezien dat er aan de uiers moest worden getrokken. En de jongedame gedroeg zich zo mogelijk nog erger dan de jongeheer. Het was al twee jaar geleden dat ze hier op de boerderij waren geweest; toen was het doodgewoon geweest dat ze af en toe een beetje kinderachtig deden, maar nu waren ze toch groter. Ze was blij dat ze weggingen. Ze liep hen na tot de poort en keek. Ze zag hen de weg aflopen. Het meisje rende en huppelde de berm op en af als een lammetje dat voor de eerste maal de zon voelt. Nu, Isabelle kon op dat ogenblik haar gevoelens moeilijk vergelijken met die van een onschuldig lam. Ze was ten prooi aan een mengelmoes van emoties - opwinding, plaagzucht, zucht naar vermaak, maar vooral iets waarvan ze zich niet bewust was: een allesoverspoelend verlangen, om met iemand tot een handgemeen te komen, niet met Clive, maar met iemand die ze klein zou kunnen krijgen. Op een gegeven ogenblik kwamen ze bij een plek waar het pad de rotsen inliep. Links van hen glooide het land omlaag naar een klein met gras begroeid dal. Daar lag een heuveltje waar kreupelhout langs groeide. Isabelle rende erheen, en Clive kwam achter haar aan. Tussen het heuveltje en het kreupelhout liep een smal paadje, vermoedelijk ontstaan doordat er schapen liepen. En langs dit paadje zag Isabelle het meisje aankomen dat haar al die tijd niet uit haar gedachten was geweest. In de ene hand had ze een melkemmertje, met de andere sleepte ze een klein kind achter zich aan. Ze bleven allemaal tegelijk stilstaan. Isabelle verroerde zich het eerst. Dreigend met haar wandelstok en met een minachtend opgetrokken bovenlip, riep ze met ijskoude stem: "Opzij jullie," alsof ze een slang op het pad zag. Het paadje was amper breed genoeg voor twee mensen. Cissie stond maar twee meter van het eind. Er was zeker twintig meter achter haar. Zij stond in haar recht, ze hoefde nog maar twee meter te lopen om het open veld te bereiken. Toch zou ze inderdaad opzij gegaan zijn, als het meisje dat het van haar eiste niet haar muur had vernield en bijna de kleine Nelly had vermoord. Als ze niet de klem had dichtgeklapt om Joe's beentje en niet zo door en door slecht was geweest. Haar va placht altijd tegen haar te zeggen: "Als je het gevaar aandurft heb je het al half overwonnen." Ze zei dus, zacht maar duidelijk: "Ik ben al vlakbij het eind, nog maar een paar passen. Gaat u even achteruit? Ik ..." "Wat? Achteruit? Voor jou zeker." De punt van de stok raakte haar midden in de borst. Ze wankelde achteruit. Sarah die achter haar liep keek verschrikt toe. "Hoor eens, ga maar liever achteruit. Anders kom je nog in moeilijkheden," zei de jongeman over de schouder van zijn zuster. Zijn gezicht was helemaal rood en hij lachte. "Dat vertik ik." Ze keek niet langs het meisje toen ze het tegen hem zei, maar hield haar ogen gevestigd op het boze donkere gezicht. "Ik sta in mijn recht!" riep ze. "En nog iets: laat dat met die stok, doe het niet weer, versta je?" "Recht? Hoe durf je." De stok suisde door de lucht en raakte de melkemmer, die in de struiken vloog. Toen was Cissie voor de tweede keer in gevecht, en trachtte net als de vorige maal de stok te bemachtigen. Isabelle was sterker dan zij. Ze was goed gevoed. Maar Cissie was taai door het harde werk dat ze altijd had moeten verzetten. Even vochten ze zonder dat iemand een handbreed won, terwijl Sarah achter hen begon te roepen: "Toe, Cissie, toe, doe maar wat ze zegt! Toe Cissie! Cissie van ons!" En achter Isabelle stond Clive, met zijn rug naar het open veld, en lachte dat hij steken in zijn zij kreeg. Maar toen kwamen de vechtende meisjes opeens zijn kant uit en zag hij de gezichtsuitdrukking van zijn zuster. Ze had de stok laten vallen en kneep met beide handen de hals van het andere meisje dicht. "Belle, Belle, laat los!" schreeuwde hij en trachtte zich tussen hen in te dringen. Toen struikelde een van de beide meisjes. Later meende hij zich te herinneren dat het het vreemde meisje was geweest, want ze vielen allemaal om. Zij lag op haar rug, hij bovenop haar en Belle lag naast hen. Het meisje bewoog niet, maar lag ontdaan op de grond. Hij bewoog zich ook niet, omdat hij eveneens buiten zichzelf was, maar door een andere oorzaak. Een van zijn handen lag gedeeltelijk onder de oksel van het meisje en gedeeltelijk onder haar puntige borst, die heftig op en neer ging. Zijn andere hand lag op haar blote been, vlak boven de knie. Hij keek even naar haar. Haar rok en onderrok waren tot boven haar dijen opgestroopt. Toen gleed zijn blik naar Isabelle. Ze was opgekrabbeld en ging tegen een boom staan leunen. De woede op haar gezicht maakte plaats voor een demonische spot, vermengd met leedvermaak. Alsof ze zijn gedachten kon lezen riep ze uit: "Vooruit dan! Waarom doe je niks? Ga je gang maar, hoor." Zonder dat hij het zelf besefte was zijn hand omhooggegleden langs het blote vlees van het meisje, maar toen haar lichaam onder hem samentrok in een huiverende ademtocht hield hij op. Hij keek haar even aan en zag haar gezicht een enkel ogenblik door de ogen van een kunstenaar. Wat een mooie huid had ze en zulke zijdeachtige wimpers - zulke vochtige rode lippen, die ze half had geopend. Een ondraaglijke hartstocht overviel hem. Zijn lichaam scheen te branden alsof hij koorts had. Hij voelde dat hij eraan moest toe geven of sterven. Hij moest. Hij moest en zou. Weer keek hij met een ruk om naar zijn zuster. Ze schreeuwde: "Nou, ga je gang dan. Waarom neem je haar niet even te pakken? Ben je soms bang? Je hebt het nog nooit met een meisje gedaan, hè!" "Ga weg, hoor je? Vooruit, ga weg." Het leek net of ze lachte. Ze deed net of ze wegliep, maar toen hij zijn hoofd omdraaide bleef ze staan. Ze staarde naar de beide gedaanten op de grond en keek zelfs niet op toen het kind het pad afrende, gillend en schreeuwend: "Cissie, Cissie van ons. Nee, nee, niet doen!" Brullend en schreeuwend als een geest die iemands dood aankondigt bleef het op een afstand staan. De zoekende tastende hand en het onbekende gloeiende vlees dat op het hare lag brachten Cissie tot de werkelijkheid terug. Een ogenblik besefte ze nog niet wat er gebeurde, toen schreeuwde ze luid. Ze worstelde en trachtte zich los te scheuren van dat lichaam, om te ontsnappen en daarna wist ze niet meer wat ze deed. Toen het voorbij was scheen het leven uit haar weg te vloeien. Ze lag stil als een dode, met wijdopen omhoogstarende ogen. Ze merkte dat een blond hoofd zich tegen haar hals had genesteld, maar had de kracht niet het vreemde lichaam weg te duwen. Zelfs niet toen er een donderende stem als van God zelf tegen hen uitvoer, toen het geluid van een knallende rijzweep langs haar heen suisde. Het lichaam bovenop haar werd plotseling weggerukt alsof een krachtige hand het als een vlieg wegjoeg. Ze sloot haar ogen omdat ze onbeschrijflijk veel pijn had, eerst in haar lichaam en nu in haar hart. Toen ze ze weer opendeed stond er een man over haar heen. Hij was erg lang en zijn gezicht was blauw van woede. In zijn ene hand hield hij de rijzweep, de andere hield de jongeman in zijn nek vast; wanhopig was deze bezig, zijn kleren in orde te brengen. Met trillende handen trok ze haar rok en haar onderrok omlaag en rolde om zodat ze op haar buik lag. Toen ze even later op haar knieën overeind kwam zag ze dat de anderen weg waren. Alleen Sarah was er nog. Traag stond ze op. Ze keek om, naar het pad boven haar, waar de koets wegreed. Toen raapte ze de melkemmer op. Ze ging niet meer naar de boerderij, maar liep terug en Sarah kwam achter haar aan. Ze durfde geen woord te zeggen, maar schreide hartbrekend.