Home>>read Vlucht naar de heuvels free online

Vlucht naar de heuvels(4)

By:Catherine Cookson






4


Ze zaten nu al drie weken in de spelonk. Cissie zou graag hebben gezegd dat alles naar wens ging, uitstekend zelfs, als ze er niet de hele tijd aan had moeten denken hoe de twee kleine jongens elke dag moesten afdalen in het binnenste van de aarde. Voor William vond ze het het ergste, want die vrolijke William - zo noemde haar vader hem altijd - was niet langer vrolijk. Ze zou haar hele leven lang niet meer kunnen vergeten hoe ze hem na de eerste dag in de mijn zag thuiskomen. Ze was hem tegemoetgelopen en zo zwart als roet kwamen ze struikelend op haar af. Jimmy kon bijna geen woord uitbrengen van moeheid, zijn knieën en de muis van zijn duimen waren geschaafd en bloedden. Maar William ging haar het ergst ter harte. Hij legde zijn hoofd tegen het hare en schreide. Toen had ze hem op haar rug genomen en hem gedragen alsof hij een kleutertje was. Op een gegeven ogenblik huilde William niet meer, maar hij lachte al evenmin, zelfs niet op zijn vrije zondag. Vreemd genoeg zat hij zondags bijna de hele dag tot aan zijn hals in het water van de rivier. Zelfs als het regende deed hij dat, tot ze hem met geweld weg kwam halen. Jimmy waste zich ook in de rivier, maar die placht daarna de hele dag te slapen. Toch ging het over het algemeen wel goed en werden hun vooruitzichten beter. Ze hadden die week allemaal geholpen bij de oogst van de vroege aardappelen en daarna had ze een goede betrekking voor Mary gevonden. Dat had ze aan dominee Hedley te danken. Het huis waar ze terechtkwam lag even buiten Feiling, dus wel een eind weg. Er woonden twee ongetrouwde dames, de dames Trenchard. Rijk waren ze niet, maar wel heel goedgemanierd en ze wilden Mary opleiden tot huishoudster. Ze hadden geen andere dienstmeisjes. Mary zou er een shilling per week verdienen en zou iedere veertien dagen een halve dag vrij krijgen, en een zondag extra per maand. En stel je voor, ze zou er een zolderkamer krijgen om te slapen, helemaal voor zich alleen. Ze moest om halfzes opstaan en zou 's avonds om halfzeven klaar zijn. Als ze zin had mocht ze dan nog een beetje gaan borduren. De dames Trenchard lieten duidelijk blijken hoe groot de gunst was die ze Cissie bewezen door Mary in dienst te nemen, en dat het meisje zowat aan hun voeten lag van dankbaarheid. Nu, Cissie was het wel met hen eens. Voor haar was het een vooruitgang dat Mary weg was en er nu een kind minder in de spelonk moest slapen. De zondag na haar vertrek voelde Cissie zich 's morgens erg moe. Jimmy en zij hadden 's avonds nog urenlang heen en weer geschoven met de tafel, de kast, de vier houten stoelen en de ladenkast, om te proberen hoe ze het minste last zouden hebben van de storm, die telkens als het schemerde begon op te steken. Toen ze eindelijk de tafel op zijn kant bovenop de ladenkast hadden liggen moesten ze hem er weer af zien te krijgen, want de wind werd zo sterk dat hij de tafel terug zou kunnen blazen in de spelonk, bovenop de bedden met de slapende kinderen. Toen de klok van dominee Hedley's kerkje luidde wist ze dat het kwart voor acht was. Ze lagen allemaal nog te slapen en ze zou ze nog lekker een uurtje laten liggen. Ze kookte wat havermout, die tussen de stenen op de smeulende houtskool stond te sudderen. De morgen was zo klaar en fris na de storm. Ze had er grote behoefte aan haar benen te strekken en een eind te gaan wandelen. Ze besloot niet ermee te wachten tot een van de kinderen wakker zou zijn. Anders stuurde ze er altijd eentje op uit om afgeroomde melk te halen, maar nu zou ze het eens zelf doen. Het was immers maar twintig minuten lopen naar Thorntons boerderij. Die van Hetherington lag weliswaar dichterbij, maar ze was het er met zichzelf over eens geworden dat ze die man geen rooie cent meer gunde en liever honderd mijl verder om melk ging. Ze nam dus de zwarte omslagdoek van haar moeder uit de kast en pakte een emmertje. Op de top van de heuvel bleef ze even stilstaan en keek om zich heen. De hele wereld scheen schoongewassen, zelfs de rotsen leken zacht en jong in het morgenlicht. Ze leken niet meer zo grimmig, maar teder en vriendelijk door de groene korstmossen waarmee ze overdekt waren. Ze zag hoe de rook uit de schoorstenen van het gehucht omhoogkrinkelde en voelde geen bitterheid. Tenslotte had zij het in een opzicht beter dan wie ook: het stonk hier nergens. Vanaf de eerste de beste dag had ze er de hand aan gehouden toen ze hun intrek namen in de spelonk: de kinderen mochten nergens maar zo willekeurig hun behoefte doen. Daar was ze erg streng mee geweest; zelfs voor de kleine boodschapjes moesten ze nog naar het gat dat zij er speciaal voor had gegraven. En geen van de kinderen had deze vrij ingewikkelde en daardoor niet zo prettige regel niet ernstig opgenomen. Ze gehoorzaamden of het haar va was die het had gezegd. Sinds ze hier boven was gaan wonen had ze maar twee vrouwen uit haar gehucht gezien. Mrs. Snell had de tweede dag een pan soep gebracht en mrs. Robinson was een brood komen brengen. Omdat er een van haar kippen was doodgegaan had ze ook maar de kop en de poten meegenomen, om de rapensoep een lekker smaakje te geven. Het was lief bedoeld, maar de resultaten waren niet erg smakelijk. Na een tijdje kwam ze bij de hoofdweg, en toen ze die een eind afliep, langs de hoge muur van het landgoed van lord Fishel tot voorbij de North Lodge, waar een smal karrespoor naar de boerderij leidde. Achteraf kwam ze tot de slotsom dat het haar geluksdag moest zijn, van het eerste ogenblik af al. De oude Martin verkocht haar de melk en gaf haar nota bene niet afgeroomde, en hij deed er een liter extra bij. Toen ze wegging stopte hij haar nog een stuk spek toe. Op de terugweg vroeg ze zich af hoe je je zou voelen als je niet in de zorg hoefde te zitten om het gezin te eten te geven of als je in één keer genoeg voor een hele week in huis kon nemen. Als haar dat ooit beschoren zou zijn, zou ze zich in de zevende hemel wanen. Op haar gemak kuierde ze langs de rand van de steengroeve. Daar moest ze de kinderen weer eens mee naar toe nemen, vanmiddag, bedacht ze. Dan konden ze hier met zijn allen spelen, net als de vorige zondag. Net toen ze langs het plekje liep waar ze gezeten hadden en de overblijfselen zag van een zandmuur die Joe, Charlotte en Sarah hadden gemaakt toen ze speelhuisjes bouwden, kwam ze op het idee -het reddende idee. Het kwam plotseling en allesoverheersend over haar dat ze abrupt stilstond en wat melk morste. Dat was het! Muren moesten ze bouwen. Drie muren, rondom de ingang van de spelonk. Ze had haar va toch destijds ook geholpen toen hij een muur bouwde om de mestvaalt op het erf, en had er leem en stenen voor aangesleept? Ze begon luid te lachen. Waarom had ze daar niet eerder aan gedacht? Er lagen hier honderden stenen, die alleen maar weggesleept hoefden te worden. Ze zouden niet eens naar beneden hoeven, op de bodem van de groeve. Ze hield de melkemmer doodstil voor zich uit om niet nog meer te morsen. Ze liep op een sukkeldrafje tot ze bij de spelonk kwam en maakte hen allemaal aan het schrikken met haar geschreeuw: "Kom vlug, allemaal, opstaan. Ik ben op een geweldig idee gekomen. Bella maak als de wind Jimmy wakker." "Wat is er aan de hand? Wat heb je?" Jimmy ging meteen overeind zitten, met de slaap nog in zijn ogen en luid gapend. William hees zich op zijn ene elleboog. Bella wreef met haar vingers de slaap uit haar ogen en Charlotte en Joe gingen op hun knieën liggen. Alleen Annie en het kleinste kind sliepen nog. Ze stond voor hen, met de melkemmer in haar hand. "We moeten muren bouwen, drie muren, om de ingang van de spelonk. Van leem en stenen, want we kunnen de stenen niet zo op elkaar stapelen, anders zouden ze toch omrollen. Echte muren, jongens." Er was niemand die iets vroeg. Ze staarden haar allemaal aan. Ze hief de emmer op tot haar borst en ging op haar hurken zitten zodat haar ogen op gelijke hoogte met de hunne waren. Toen zei ze: "Snappen jullie het dan niet? We bouwen muren voor de spelonk." Ze klapte in haar handen: "Dan houden we de regen buiten de kamer en we krijgen ook meer ruimte." Sarah verrees langzaam uit de uit stukken aan elkaar geflanste sprei. Ze vroeg kalm: "Hebben we dan weer een echt huis, Cissie?" "Nou ja," zei ze en hield haar hoofd een beetje schuin, "geen echt huis, tenminste niet helemaal... het is meer zo dat we tenminste onderdak zullen zijn. Dan kunnen we hier ook van de winter blijven zonder dat we er ons zorg over hoeven te maken. En we zouden binnen ook een stookplaats kunnen bouwen, wat jij, Jimmy?" Jimmy knipoogde nadenkend, toen zei hij: "Het dak, dat is het enige wat moeilijk wordt. Hoe maak je een dak, daar heb je daksparren voor nodig en van dat soort dingen." Ze keken haar allemaal aan, terwijl ze even zwijgend nadacht. Opeens bracht ze in het midden: "In september gaan ze op het landgoed van lord Fishel bomen dunnen. De timmerlui en rijtuigmakers en mensen zoals Matthew zoeken dan hun bomen uit en de zagers halen ze omlaag en kappen de takken eraf. En als je toevallig iemand een beetje kent, krijg je best wat dingen die overblijven. Nou ja, dat kan wachten tot we zover zijn; laten we liever eerst zorgen dat de muren er komen. We moeten allemaal stenen van de groeve naar hier sjouwen en als we er behoorlijk wat bij elkaar hebben moeten Joe en Charlotte op de kaalslag wat leem halen. Dat vinden jullie vast wel leuk, denk ik." Ze boog zich voorover naar de twee kinderen. Haar gezicht straalde. "Dan kun je lekker in de modder knoeien." Ze begonnen te lachen en zeiden: "Nou en of, Cissie, fijn hoor." "Terwijl William, Bella en Sarah de stenen versjouwen, gaan Jimmy en ik de muren optrekken. Dat zullen we zondags moeten doen. Maar als jullie genoeg stenen bij elkaar krijgen ga ik er in mijn eentje door de week mee verder.. . Kom, schiet op." Ze sprong overeind. "Trekken jullie maar gauw je kleren aan en eet je havermout op. Dan kunnen we met zijn allen aan de slag." Het enthousiasme om uit bed te komen bleek niet bij ieder van hen even groot. Een paar minuten later wees Jimmy ontmoedigd naar de leisteen en zei: "Het lukt je van z'n leven niet, Cissie. Je kunt op zo'n ondergrond niet gaan graven om een muur te funderen." Ze keek naar de rotsbodem onder haar voeten. Haar gezicht kreeg een onbestemde uitdrukking. "Ach, wat," zei ze. "We plakken er flink wat leem op en drukken daar de eerste laag stenen in. Dat houdt best." Hij antwoordde niet. Smekend keek ze hem aan en mompelde: "Toe, Jimmy, we moeten heus iets proberen te doen. Denk maar eens aan gisternacht, hoe erg dat was. En nu is het nog niet eens winter. We moeten er iets op vinden; zelfs al zou het omwaaien, toch moeten we het proberen." "Best, Cissie van ons," zei hij. Al klonk het reuzeleuk toen ze hen had voorgesteld stenen te sjouwen, toch bleek dat dit een onmogelijke taak was voor de kleintjes. Zelfs Jimmy en William slaagden er niet in grote stenen te tillen en moesten zich beperken tot middelmatig grote, want het was nog een heel eind lopen naar de spelonk. Na hun middagmaal, bestaande uit rapen met konijn, kreeg Jimmy opeens een goede inval: ze konden eigenlijk best een van de methoden toepassen die ze in de mijn gebruikten, en de stenen op een glijplank van de groeve naar de spelonk slepen. Hij nam een van de beddeplanken en gebruikte die ervoor, wat betekende dat ze in dat bed voortaan om en om moesten slapen. Hij zaagde de plank in tweeën, spijkerde hem in de lengte aan elkaar en brandde met een hete pook een gat aan beide uiteinden. Daar haalde hij een stuk touw door. Op deze ruwe slee konden de grootste, platste stukken zandsteen die hij vond, worden vervoerd en met behulp van William trok hij ze naar de spelonk, over de oneffen bodem. Laat in de namiddag, toen ze zowat veertig stukken steen van verschillende grootte bij elkaar gesleept hadden, kwam Matthew opdagen. Toen hij naar de spelonk liep zag hij geen mens, maar onmiddellijk kreeg hij de hoop stenen bij de ingang in de gaten. Toen zag hij in de verte plotseling Cissie aankomen. Half struikelend kwam ze naar hem toe, met een geweldige kei in haar armen waardoor ze bijna dubbel-sloeg. Het duurde een paar seconden voor hij zover van zijn schrik was bekomen dat hij naar haar toe rende, de steen van haar afnam en uitriep: "God in de hemel! Waar ben je nou aan bezig?" "O, we gaan muren bouwen om de ingang, om beschut te zijn voor weer en wind," zei ze en rechtte haar rug, terwijl ze haar armen bungelend liet ontspannen. Hij draaide zijn hoofd om en keek haar aan, maar sprak niet totdat hij de zandsteen op de grote hoop had gelegd. Toen klopte hij het gele stof van de mouwen van zijn zondagse jasje en zei: "Maar je bent toch niet van plan hier de hele winter te blijven?" De glimlach smolt weg van haar gezicht. Haar ogen vingen de zijne; hij las er de uitdaging in die hij nu al wekenlang van haar kende. Met een vlakke stem antwoordde ze: "Waar moeten we dan naar toe?" Hij zei: "Als het winter is is het hier een hel. Dat weet je best. Zelfs onder een stevig dak is het al erg genoeg. Jullie gaan hier allemaal kapot van de kou." "Als we kapot moeten, dan maar liever met zijn allen. We gaan niet naar het weeshuis. Dat heb ik je al eens eerder gezegd." "Ik bedoelde niet dat je naar het weeshuis moet. Ik ... nu ja, ik dacht eigenlijk dat je wel ergens iets beters kunt vinden om in te wonen, nu de jongens verdienen." Weer vroeg ze: "Waar dan?" Hij ontweek haar blik en toen ze dat merkte zei ze niet wat ze dacht. Ze had willen zeggen: je weet best dat de mijn je geen huis geeft en een boerderij krijg je ook niet, behalve als je getrouwd bent. Toestemming om naar een ander kerspel te gaan zit er ook niet voor ons in. Omdat ik geen man heb zijn ze daar bang dat we nog eens armlastig zullen worden. Maar in plaats hiervan zei ze: "Dacht je nu heus dat ik naar een stad wou, naar Jarrow of naar Shields, om er in zo'n stinkend krot te wonen? Ze vragen nog drie shilling huur voor die ondingen ook. Dus .. ." Ze ging een eindje van hem af staan. "Als het hier groot genoeg is maken we er zelfs nog een stookplaats in!" zei ze. Toen keerde ze zich om en keek hem onverwacht aan. "Zou je denken dat je misschien een paar stammetjes voor ons op de kop zou kunnen tikken, die we erbovenop kunnen leggen?" vroeg ze. "We kunnen de kieren met leem dichten. Iets verderop aan de rivier ligt een stuk rietland. Misschien maken we er zelfs nog wel eens een rieten dak op." Hij staarde haar aan en zei tenslotte: "Ik zal al het ruwe hout voor je halen dat je nodig hebt. Per slot van rekening moet ik er binnen drie weken toch voor timmerhout op uit. Maar je hoeft dat dak niet van rondhout te maken, hoor," hij keek omhoog naar de plaats boven de opening van de spelonk tot waar het dak zou reiken. "Je moet goede balken hebben, die stevig vastzitten op steunen, want anders wordt je hele dak misschien weggeblazen als het gaat stormen. En dan nog iets ..." Hij stampte met zijn voet op de leisteenbodem en schudde langzaam het hoofd: "Het houdt vermoedelijk toch niet. Je moet de hele zaak funderen, daar draait alles om, zie je." Ze legde haar vingers op de lippen en keek een andere kant uit. "Ja, dat zei onze Jimmy ook al, maar ik dacht zo: als ik maar flink wat leem erop druk en dan de stenen er goed diep induw, houdt het ook wel." Weer schudde hij het hoofd. Hij stond nog steeds naar de rots te kijken. Toen zei hij: "Voor zover ik kan zien moet je de oppervlakte flink ruw maken, je zou hem met een houweel moeten bewerken, dan heeft het leem een beter houvast." "Zou het dan wel houden?" klonk haar stem vol verwachting. "Misschien. Je moet het leem wat grover maken met kiezel, stukjes leisteen en zo. Het is goed het leem met zand te mengen. Aan allebei de kanten van de kaalslag ligt een zandplek, die zal ik je wel wijzen. Je moet er wel de hele tijd heensjouwen, maar het zet tenminste zoden aan de dijk als je het zo doet. Heb je wel een houweel?" „Een houweel? O ja. En een heel goede, want hij is van mijn va geweest." Ze haastte zich de spelonk in en kwam even later met een houweel in de hand naar buiten, juist op tijd om te zien hoe hij zijn jas uittrok en die netjes opgevouwen ergens neerlegde. Hij nam haar het houweel uit de hand en toen zei ze: "Maar u gaat toch niet...?" Lachend gaf hij haar te verstaan: "Wat dacht je nu? Dat ik hier ga staan kijken hoe jij je een ongeluk werkt?" Ze keek hem vol aan en beantwoordde voor het eerst zijn blik. Toen sloeg ze opeens haar ogen neer en keerde zich om met de woorden: "Wat is dat aardig van u." In plaats van hierop te antwoorden vroeg hij: "Hoe groot moet je kamer worden?" en keek toe hoe ze zeven lange stappen van de ingang van de spelonk uitmat. Ze kwam bijna op zijn tenen terecht bij de laatste stap. Ze keek nog steeds naar de grond toen ze meedeelde: "Ongeveer tot hier." Hij antwoordde niet en bewoog ook niet. Ze hief het hoofd op. Zijn gezicht was vlak boven het hare; zijn lippen weken uiteen. Zonder met zijn ogen te knipperen zei hij zacht: "Ik vind je een reusachtig lief meisje, Cissie." Er sloeg een gloed door haar heen, die het zweet in stromen van haar voorhoofd naar haar bovenlip deed vloeien. Haar hart bonsde zo hevig onder het jak dat hij de rij knoopjes snel op en neer zag gaan. Maar het was een zoete gloed die ze bijna op haar tong kon proeven, die ze als het ware in haar neusgaten rook en die haar zo'n grote vreugde bereidde dat ze wel zou willen wegrennen, zoals ze soms deed als ze in haar eentje op de rotsen liep en de wind in haar keel beet, de hemel oneindig blauw was, en alles er zo heerlijk schoongewassen uitzag. Maar plotseling vervaagde de zoete betovering en ook de blos op haar wangen. Een kilte overviel haar, omdat ze onverhoeds aan de vrouw in de molen moest denken, die hen thee en brood had voorgezet, en wier lelijke gezicht zo lief en vriendelijk naar Matthew had gekeken toen ze hem aansprak. Ze moest er ook aan denken dat Matthew Turnbull, de wagenmaker, hard moest werken omdat hij zijn verlamde vader, zijn moeder, zijn grootmoeder en zijn tante moest onderhouden. Matthew Turnbull mocht in zekere zin dolblij zijn dat Rose Watson, de molenaarsdochter die er heel warmpjes bij zat, hem als haar uitverkorene beschouwde. Waarom zei hij dan nu tegen haar, Cissie: "Ik vind je een reusachtig lief meisje"? Misschien omdat hij nu eenmaal vriendelijk van nature was. Maar de blik die ze in zijn ogen las was niet alleen die van een vriendelijk mens. Ze had iemand al eens eerder zo zien kijken. Af en toe had haar va zo naar haar moeder gekeken, als er weer eens een kind geboren was. Langzaam wendde ze zich van hem af, terwijl ze er zich van bewust was dat zijn ogen haar niet loslieten. Ze verwijderde zich naar de plaats waar de kinderen bezig waren de met stenen beladen slee voort te sjorren. Ze was al bij hen voordat ze de eerste slag van metaal op steen hoorde, toen hij met het houweel aan het werk ging. In de nacht die erop volgde droomde ze weer van het witte huis, maar nu straalde het zonlicht er zo fel omheen dat ze het niet goed kon onderscheiden.