7
Clive ging naar de notaris, die in Newcastle woonde. Het was een notaris die hij zelf had uitgezocht, niet die van zijn vader. De firma Weir & Dixon stond goed bekend en mocht een groot aantal adellijke families tot haar clientèle rekenen. Mr. Weir stond niet vreemd tegenover de wensen van de jongeman. Deze gaf hem opdracht een niet al te groot huis met acht tot tien kamers en een tuin voor hem te zoeken, dat op een behoorlijke stand in een gezonde streek moest liggen. Ook wenste hij dat er een schriftelijke verklaring werd opgemaakt, waarbij hij duizend pond per jaar toekende aan een zekere dame om zichzelf en haar zoon te onderhouden. De aankoop van het huis, de meubelen en stoffering en het onderhoud van het geheel zouden bekostigd moeten worden uit de rente van een kapitaal dat apart hiervoor werd gereserveerd. Mr. Weir verzekerde de jongeman dat zijn wensen met de grootst mogelijke haast in vervulling zouden gaan. Toch kon het wel een paar dagen, zelfs een paar weken duren, voor er een geschikt huis was gevonden. Hij kon er echter zeker van zijn dat zo'n huis bestond. Clive drukte hem nogmaals op het hart, hiermee de grootst mogelijke haast te betrachten. Toen ging hij naar de sociëteit waar zijn vader altijd kwam. Hij at weinig en dronk veel en toen het begon te schemeren werd hij door Bowmer in de koets gesjord en teruggereden naar de Hall. De volgende dag kwam hij laat ontbijten en mocht als dank een standje van zijn vader aanhoren. Toen hij aan tafel ging keek Isabelle hem bijna afkeurend aan, wat hem grenzeloos amuseerde. Die zuster van hem werd hoe langer hoe makker - bijna moederlijk. Wat zou ze zeggen en doen als hij haar vertelde dat hij het kind aan de echte moeder ging teruggeven? Hij vroeg zich niet af of ze er verdriet over zou kunnen hebben. Dat liet hem koud. De bittere waarheid die hij al een hele tijd geleden onder ogen had moeten zien, was dat hij een grondige hekel aan haar had, haar zelfs gedeeltelijk haatte. Die haat stamde uit de lang vervlogen tijd, van de dag dat ze hem had toegeroepen: "Zo, waarom neem je haar niet even lekker te pakken? Ga gerust je gang. Je bent zeker bang, omdat je het nog nooit met een meisje hebt gedaan, hè?" En hij zou niets hebben gedaan, als ze hem niet zo had uitgedaagd. Nu besefte hij pas wat hij toen nog niet kon weten: dat een vrouw die van zo iets getuige wilde zijn, een onnatuurlijke inslag moest hebben. Al bemoederde ze nu nog zo lief zijn zoontje, toch wist hij dat dit louter komedie moest zijn. Als iemand hem op slag het tegendeel zou willen bewijzen, zou hij hem niet geloven. Alleen haar reactie zou hem kunnen overtuigen. En dat gebeurde later op de dag dan ook. De dag tevoren had hij een uitnodiging om met zijn vader en Isabelle op Bellinghams landgoed te komen jagen, afgeslagen, tot grote ergernis van de oudeheer. Nu vroeg zijn vader hem opgewonden: "Zeg, wat is er met jou aan de hand? Je houdt anders zoveel van jagen!" "Ja, maar nu heb ik er geen zin in," antwoordde hij. "Hoe lang gaan jullie erheen?" "De hele week." "Nu, misschien ga ik morgen wel mee." Even later stond Isabelle bovenaan de trap haar handschoenen aan te trekken. Ze wachtte tot haar vader bijna beneden was en wendde zich toen tot Clive met de vraag: "Wat heb jij toch? Je doet zo dwars. Ik geloof dat je terug moet naar zee. Daar zul je je beter thuisvoelen." "Gelijk heb je," zei hij en glimlachte. "Dat is nu juist wat me bezighoudt." Ze sperde haar ogen wijd open. "Denk eraan, doe niet zo belachelijk. Je vergeet dat je een nieuwe verantwoordelijkheid op je genomen hebt." "Gunst ja, dat zou ik haast nog vergeten." "Daar kijk ik van op. Dan kan ik je ook wel vragen of je in de tijd dat ik . . . dat we weg zijn, het op zou kunnen brengen om eens naar het kind te kijken." "Natuurlijk kun je dat vragen." Hij boog naar haar toe. "Misschien ga ik nog wel verder dan wat je zegt. Ik zou met hem kunnen gaan wandelen. Tenslotte is het prachtig weer." Zijn blik gleed langs de wolkeloze, schitterende hemel. "Ja, dat doe ik. Ik ga met hem wandelen." "Best." Ze liep de trap af en sloeg met haar rijzweep tegen haar laarzen. Hij keek hen na toen ze wegreden en liep naar binnen. Door haar gepraat was de kiem voor iets gelegd dat hem ertoe noopte zich af te vragen: "Waarom zou ik dat niet doen?" Het zou het voorspel worden tot de laatste akte, dan kon hij meteen eens zien hoe de jongen zich tegenover haar gedroeg en hoe hij het in de rotsen vond. Hij zou het nooit goedvinden dat zijn zoon daar opgroeide. Maar het zou geen kwaad kunnen als hij er met de jongen op bezoek ging, al was het kind klein. Alle vroegere herinneringen, ook die van een klein kind, lieten een bepaalde indruk na. Hij wist ook nog allerlei dingen die in zijn tweede jaar gebeurd waren. Maar hij zette zijn voornemen toch niet onmiddellijk om in de daad. Integendeel, hij gaf te kennen dat hij vroeg met het kind samen zou lunchen en zei tegen de kinderjuffrouw dat ze die middag niet met hem en het kind mee hoefde te gaan wandelen. Omstreeks twee uur bracht de kinderjuffrouw het kind dus naar beneden. Hij zat van top tot teen in de kleren vanwege de kou. Over zijn witte kinderlaarsjes had hij witte slobkousen aan, die onder de drie dikke lagen onderrokken tevoorschijn kwamen. Zijn blauwe wollen jurk was rijk met zijde geborduurd en daar overheen had hij een blauw lakens jasje aan, gevoerd met bont. Op zijn hoofdje zat een bijpassende muts. Zijn dikke rode wangetjes piepten eruit als twee sterappeltjes. Hij stak zijn hand uit naar zijn vader en zei: "Gaan we naar de zee kijken, vader?" En Clive antwoordde: "Nu nog niet, volgende week. Nu gaan we wandelen." "Gaan we naar de boerderij?" "Misschien." Het kind keek hem plechtig aan en vroeg: "Neem je me ook eens mee naar je grote schip, vader?" Lachend gaf Clive ten antwoord: "Ja, dat gebeurt vast en zeker nog wel eens." Toen ze aan het begin van de oprijlaan naar de Lodge kwamen, tilde hij het kind op en liep er snel langs. Opgewonden riep Richard: "Vader, hier zijn toch altijd konijntjes?" "Ja, dat is hier." En even verder vroeg het kind: "Gaat het rijtuig ook altijd die kant uit als we naar zee gaan, vader?" "Dat klopt," zei Clive. Hij vond het een opgave met het kind te moeten praten. Het ene ogenblik beschouwde hij hem als een peuter, het volgende als een jongetje dat zijn leeftijd ver vooruit was. Hij praatte aan één stuk door, al deed hij het beleefd. Bijna net zoals zijn grootvader, vond Clive. Hij stelde vooral veel vragen over alles wat hij onderweg zag. Hij vond het beroerd om het zichzelf te bekennen, maar bij het kind voelde hij zich nooit erg op zijn gemak. Het kind keek hem aan. Het was of het zijn gedachten kon lezen, want opeens vroeg het: "Vind jij me eigenlijk aardig, pappa?" Clive knipoogde glimlachend en trok een grappig gezicht. Toen beantwoordde hij de vraag pas. "Natuurlijk vind ik je aardig. Waarom vraag je dat?" "Nanny zegt dat je niet doet als een echte vader." "Zo, zegt ze dat?" Hij kneep zijn lippen op elkaar. "Waarom doe ik niet als een echte vader?" "Dat weet ik niet, maar ze zei het zo." "Zei ze dat tegen jou?" "Nee vader, tegen Radeliffe, terwijl ze samen voor het badwater zorgden." "Vind jij me een echte pappa?" Hij keek zijn zoon aan. Die aarzelde even en zei toen: "Ik weet het niet," en merkte toen onmiddellijk op: "Maar ik wil wel eens op je schip gaan kijken." Clive gooide zijn hoofd in de nek en schaterde het uit. Nu waren ze al een heel eind de rotsen in. Ze kwamen langs de steengroeve. Een paar minuten gaans verderop liepen ze om een heuvel en toen zagen ze in de verte de hut liggen. Het kind zag het bouwsel meteen en riep: "Kijk vader, daar staan een paar stallen." "Nee," zei Clive, "dat zijn geen stallen, Richard, dat is een huis. Ik neem je mee naar de mevrouw die daar woont." Toen ze dichterbij kwamen zag hij twee kleine meisjes die water liepen te sjouwen. Toen een van hen hem in het oog kreeg, liet ze haar emmer vallen en rende als een haas naar huis. Hij droeg nog steeds het kind toen hij de deur naderde. Opeens kwam ze in de deuropening staan. Ze keek naar hen of ze een droombeeld zag. Om het haar gemakkelijk te maken zei hij snel: "We komen alleen even bij je op bezoek. We waren aan 't wandelen." Hij zag hoe haar mond open- en dichtging, toen maakte ze een beweging alsof ze met het hoofd knikte en ging achteruit de kamer in. Hij zette het kind op de grond, pakte het bij de hand en bracht het naar binnen. Daar keek hij zijn zoon aan en zei tegen hem: "Zeg maar: hoe maakt u het." Het kind stak zijn handje naar Cissie omhoog, keek haar aan en zei met een stemmetje dat haar vreemd was: "Hoe-maakt-u-het, mevrouw." En toen de dame geen antwoord gaf, en alleen zijn handje stijf bleef vasthouden, voegde hij er beleefd aan toe: "Ik hoop van goed." Toen liet ze langzaam zijn hand los en keek Clive aan. Niet op zijn gemak zei hij: "We zijn gaan wandelen. Ik dacht zo dat dit goed was, dan went hij alvast." "Ja." Ze liep iets verder de kamer in. Haar ogen bleven op het kind gericht, al sprak ze tegen Clive. "Wilt u niet gaan zitten?" Hij zocht een stoel en ging zitten. Zijn blik gleed naar de vier meisjes die hem, de bezoeker, aan stonden te staren. Bijna had hij gezegd: "Gaan jullie eens fijn met elkaar spelen," toen hij er opeens aan dacht dat ze misschien ongedierte hadden. Hij verwierp die gedachte echter onmiddellijk. Nee, hier was geen ongedierte, daar dorst hij zijn hoofd onder te verwedden, dat zou zij nooit willen. Hij vroeg zich terloops af hoe het mogelijk was dat zij zo verschilde van het slag mensen uit de gehuchten en dorpen. Misschien kwam het doordat het hier op de rotsen zo woest, ruig en schoon was. Al kon hij niet zeggen waar het verschil precies lag, het was er, dat wist hij. Een ogenblik zag hij haar voor zich met net zulke fraaie kleren aan als Isabelle had en besefte op hetzelfde ogenblik dat deze haar schoonheid duizendvoudig zouden accentueren. Ze zou zich gemakkelijk kunnen aanpassen en ontwikkelen, bedacht hij. "Wil jij met die kleine meisjes spelen, Richard?" vroeg hij nu. Richard glimlachte breed en zei: "O ja, vader, graag." Zo vaak kwam het niet voor dat hij met andere kinderen speelde en dit was een echte verrassing voor hem. Hij gaf Nellie een handje, die maar iets groter was dan hij. Ze keek Cissie aan, die haar toeknikte. Toen liet ze zich gewillig door hem meeslepen, de kamer door, naar buiten. De andere kinderen renden achter hen aan. Alsof Cissie met een schok uit een droom ontwaakte, vloog ze naar de deur en riep hen toe: "Denk eraan, voorzichtig. Lief spelen en hier vlak in de buurt blijven. Horen jullie?" Daarop draaide ze zich om en liep langzaam naar de tafel, waar ze staan bleef en er maar een woord uit kon brengen: "Bedankt." "Ik ... ik vond het beter dat hij eerst eens op bezoek kwam voordat ik de regeling trof. Mijn zaakgelastigde zei dat het een week of twee kan duren voordat hij een huis voor je vindt. Maar ik heb zo'n idee dat je er al voor Kerstmis in kunt zitten." Ze liep langs de tafel en keek hem strak aan. Hoofdschuddend zei ze: "Ik weet niet wat ik moet zeggen. Ik heb er geen woorden voor." "Je hoeft ook niets te zeggen," antwoordde hij. "Ik ... ik heb je toch immers al verteld waarom ik het doe." Omdat hij zijn ogen niet van haar afhield sloeg ze de hare neer. Na een ogenblik fluisterde ze: "Maar stel nu eens . .. dat hij me niet aardig vindt? En zou zo'n verandering wel goed voor hem zijn? Als hij niet aarden kan ... en misschien gaat kniezen .. ." "Hij is nog maar een kind, een peuter, en jong genoeg om alles daar in het huis achter zich te laten. Hier. .. hier heeft hij tenminste kinderen van zijn eigen leeftijd om zich heen. Daar nooit, alleen volwassenen en dat is niet goed voor hem." "Hoe vindt... uw vader het?" "Hij weet nog van niets." "Hij zal het nooit toelaten." Ze schudde langzaam het hoofd. "Niemand kan het ongedaan maken. Hij wilde zelf dat ik het kind als mijn zoon en erfgenaam erkende en me er verantwoordelijk voor zou voelen. Ik mag met hem doen wat ik wil; dus ik geef hem aan zijn moeder terug." Weer keken ze elkaar aan en weer sloeg ze de ogen neer. Ze wist nog steeds niet goed wat ze van deze jongeman denken moest — ja, hij was jong en toch ook weer niet. Wat ze wel ontdekt had en waar ze zich in zekere zin over verbaasde, was dat ze niet langer bang van hem kon zijn. Ze moest haar gevoelens ten opzichte van hem nog peilen, maar de doodsangst die ze voor hem had gekoesterd, was verdwenen. Even viel er tussen hen een stilte, die hij met een vriendelijke vraag verbrak. "Hoe heet je nu eigenlijk?" Bijna had ze "Cissie" gezegd, maar noemde liever de naam die ze bij de doop had ontvangen en die ze maar één keer door iemand anders - haar vader - had horen zeggen: "Cecilia." "Cecilia." Hij knikte haar even toe en zei toen: "Wat een mooie naam." Ze voelde hoe een blos langs haar lichaam omhoogkroop naar haar hals, haar gezicht en tot onder de haarwortels. Ze kon er niets aan doen, maar toen ze in zijn ogen keek die aanhoudend op haar gericht bleven, kwam Matthews waarschuwing haar weer in gedachten: Hij is op iets uit, die lui doen nooit iets voor niets. Lui zoals hij doen het niet voor jouw mooie ogen, maar voor die van henzelf. Ze liep langzaam door de kamer naar de deur en keek naar haar zoon die achter de meisjes aan rende. Listig verborgen ze zich dan hier, dan daar op het vlakke rotsterrein. Ze trokken met elkaar op of ze hun hele leven met elkaar hadden gespeeld, niet alleen toen hij in de wieg lag. Clive kwam schuin achter haar staan. Hij keek heel even naar de spelende kinderen en toen naar haar hals en nek waar de dikke bruine vlechten om elkaar heen gewonden waren alsof ze een muts droeg. En weer ademde hij haar geur diep in. Opeens besefte hij, dat hij van alles wat hij gewenst had en van zijn levensdagen nog wensen zou, van alles dat hij voor zijn dood nog zou willen oogsten, hij naar deze vrouw meer dan naar iets of iemand anders verlangde. Op dat moment draaide ze zich half om en zei tegen hem: "Hij ... hij vindt het leuk - hij vindt de andere kinderen aardig." "Natuurlijk," zei hij. "Hij is al dol op ze, heus, je hoeft je, geloof ik, geen zorgen te maken." Hij liep langs haar heen en riep het kind. "Richard, Richard, kom eens hier." Het kind rende naar hem toe. "Laat die mevrouw eens zien hoe groot je al bent en hoe zwaar," zei hij. Toen wendde hij zich tot Cissie: "Til hem maar eens op, kijk maar eens wat een grote kerel het is geworden," zei hij. Cissie boog zich over het kind, legde haar armen om hem heen en tilde hem op. Haar gezicht was dicht bij dat van het kind. Opeens kwam er een mist voor haar ogen - ze kon zich niet meer bedwingen toen ze zijn handjes tegen haar wangen voelde. Medelijdend klonk zijn stemmetje: "Waarom huilt u?" Zelf raakte hij er ook door van streek. Hij draaide zich om naar zijn vader en zei: "Pappa, pappa, die mevrouw huilt." Clive nam het kind van Cissie over. Hij legde zijn hand op haar schouder en duwde haar zacht terug in de kamer. De kinderen dromden opeen bij de deur en keken naar al dat vreemde gedoe. Daardoor zag geen van hen de twee ruiters op de weg, onderaan de helling. Isabelle had een verrukkelijke dag. Ze had heel wat vogels geschoten, wat de diepe bewondering van Arthur Bellingham had opgewekt. Ze had zich bijna laten overhalen om bij de Bellinghams te blijven eten, maar uiteindelijk weigerde ze, net als haar vader. Het werd al vroeg donker en geen van beiden hielden ze ervan in het donker te paard te zitten, ook al hoefden ze maar vijf mijl te rijden. Haar vader had een tijdje voor haar uitgereden. Hij sloeg de weg in die door de rotsen naar de muur van de Hall liep, en zij had samen met de jonge Bellingham het grootste plezier, want ze reed telkens ommetjes met hem. Zijn bewondering voor haar maakte dat ze zich kostelijk amuseerde. Ze doorkruisten de akkers en lieten hun paarden onverschillig dwars door de velden vol koolrapen lopen. Toen dwaalden ze af naar de weg langs de muur. Toen ze om de heuvel reden en de weg al in zicht kwam, kreeg ze het onordelijke stenen bouwsel in het oog. Ze had juist het hoofd in de nek gegooid en schaterde om een of ander afgezaagd grapje dat haar metgezel had gemaakt. Uit haar ooghoek zag ze in de verte de hut liggen. Er stond een groepje mensen voor. Dit was voor het eerst dat ze hier weer reed sinds haar thuiskomst, maar het was niet voor het eerst dat haar gedachten naar het meisje op de rotsen zwierf. Kijk, daar liep ze, die meid, en daar stond dat bouwvallige kot wat ze had geprobeerd te vernielen. En... nee, nee, ze verbeeldde het zich - misschien kwam het door het felle licht en was het gezichtsbedrog. . . Dat kon Clive toch niet zijn, met het kind ... Hij zou toch niet... nooit! ... Ze hield haar paard in en ging rechtop in het zadel zitten. Ja, nu zag ze het duidelijk, het was haar broer. Hij nam het kind juist van die meid over, sloeg zijn arm om haar heen en ging met haar naar binnen . . . Dank zij de jonge Bellingham beheerste ze zich en wendde niet haar paard om in galop de helling op te rijden, zoals ze eerst wilde. Opeens hoorde ze dat hij haar wat vroeg. "Wat is er aan de hand?" vroeg hij. "Staat daar een nederzetting?" Hij kwam met zijn steigerende paard naast het hare staan en zag tot zijn verbazing dat haar gezicht vertrokken was van woede. Maar dat kwam natuurlijk doordat ze er besef van had, wat grondbezit voor een mens betekende. Het deed hem genoegen. "Beroerd dat die lui zich daar vestigen, hè?" zei hij. "Vader zei het gisteren ook al. Je zou ze met een grote bezem met z'n allen in zee moeten kunnen vegen. Nu, hij heeft gelijk, volkomen gelijk. Je kunt in deze tijd geen vierkante meter grond meer onbeheerd laten liggen, want ze komen met hun armzalige rommeltje en nemen het zonder slag of stoot in bezit. Je moet je vader ertoe zien te brengen, het te omheinen en het tot zijn eigendom te verklaren." Ze vertelde hem maar niet, dat haar vader dit land niet in eigendom had. Haar enige zorg was dat hij er zover vandaan zou blijven dat hij Clive niet kon herkennen. Dat zou een schandaal worden dat zich als een lopend vuurtje door het graafschap zou verspreiden. Ze had namelijk in de gaten dat hij een echte kwaadspreker was met een voorliefde voor het minste wat schandaal kon veroorzaken. Hij stond echter voor de tweede maal verbaasd toen ze haar paard plotseling keerde en het tot galop aanzette. Pas bij North Lodge hield ze het in. Toen ze door de poort reed had hij haar eindelijk ingehaald. Ze draaide zich in het zadel om en zei: "Ik zie je morgen nog wel, denk ik. Tot ziens." Ze galoppeerde de oprijlaan in zodat hij het nakijken had. Ze reed zo hard ze kon naar de met grind bedekte oprit, sprong uit het zadel voordat de staljongen haar uit het zadel had kunnen helpen en rende de hal in, de trap op. Daar kwam ze Hatton tegen. "Waar is de lord?" vroeg ze. Hatton keek haar verwonderd aan. "Ik meen dat hij. . . dat hij net een bad neemt, miss." Gunst, ze wist toch dat de lord altijd dadelijk na de jacht een bad nam? Hij keek toe hoe ze haar hoed afrukte en haar handschoenen uittrok, die ze ergens op de grond neersmeet, tezamen met haar rijzweep. Ze liep de hal door, lichtte toen tot zijn grote ontsteltenis heel onfatsoenlijk haar rijrok op, zoals het een lady niet betaamt, en rende de trap op. Bij haar vaders kamer aangeland klopte ze luid op de deur. De lord, die tot zijn kin in het warme badwater zat, ontdekte door het geklop, dat het geen bediende moest zijn die naar binnen wilde. Hij dacht dat het zijn zoon was en zei tegen Cunningham: "Cunnings, als dat de heer Clive is, laat hem dan binnen." Cunningham opende de deur en zag miss Isabelle staan. Hij gooide de deur bijna onmiddellijk dicht op een kleine kier na, waar hij voor ging staan. "Ik wil de lord spreken," zei ze. "Ik ... het spijt me, miss, maar de lord neemt net een bad," zei Cunningham zacht, bijna fluisterend. Hij had heel even de indruk, dat ze hem opzij wilde duwen om naar binnen te gaan. In plaats daarvan zei ze: "Zeg tegen de lord dat ik hem dadelijk wil spreken, onmiddellijk, hoor je? Het is uiterst belangrijk, zeg hem dat." Ze sprak luider. Er kwam een kamermeisje aan, en toen ze dat zag beheerste ze zich en fluisterde, voorovergebogen naar Cunningham: "Zeg tegen hem dat het over de jongeheer Richard gaat." "Ja miss, zeker miss ... ik zal het doen." "Zeg maar dat ik in zijn kleedkamer op hem wacht." "Maar ... maar, miss ..." "Cunnings," zei ze luid. "Je hebt het gehoord: ik wacht op hem in zijn kleedkamer. Breng dat aan de lord over." Cunningham besefte dat de lord de boodschap beslist al had gehoord. Hij sloot de deur, omdat hij begreep dat hij lord Fishel nu uit het bad moest helpen. Hij liep snel naar hem toe en greep in het voorbijgaan de warme handdoeken die aan de ene kant naast de open haard op een rek hingen. Hij sloeg zijn meester een ervan om. Toen wreef hij met de andere de voeten en benen van lord Fishel droog. Aarzelend zei hij: "Dat was miss Isabelle, mylord. Ze wilde u graag..." "Ik heb het gehoord. Vlug een beetje. Zo is het wel genoeg. Mijn kamerjas!" Een paar minuten later deed hij de deur naar de kleedkamer open. Daar stond zijn dochter, met een gezicht zoals hij slechts eenmaal van haar had gezien: op de dag dat hij zijn hand tegen haar had opgeheven en haar had geslagen. Toch zag hij meteen dat haar razernij ditmaal niet tegen hem gericht was. "Wat is er?" vroeg hij scherp. "Clive." Haar mond was zo droog dat ze even langs haar lippen moest likken voordat ze verder kon spreken. "Hij .. . heeft het kind naar dat. . . naar die vrouw op de rotsen gebracht en is er op bezoek geweest." Zijn gezicht vertrok alsof zijn spieren verlamden en vlak daarna verkrampten. "Wat!" bracht hij eruit. "Toen ik terugkwam heb ik hem gezien. Ze ... ze droeg Richard op de arm. Hij nam het kind van haar over en . . ." ze beet op haar lip - "ging met haar dat keetje binnen, stel je voor, bij dat stuk schorriemorrie. En er waren ook andere kinderen bij." Hij keek haar aandachtig aan, op het punt te zeggen: "Loop rond, je bent zo van het kind bezeten dat je het jezelf wijsmaakt." Ja, ze raakte bezeten van het kind, meer nog dan hijzelf. Hij besefte dat hij er jaloers op was, omdat het kind meer om haar scheen te geven dan om hem. Toch verheugde het kind zich nog altijd net zo op zijn aanwezigheid als eerst. Maar het wilde altijd dat Isabelle mee ging wandelen en het moest haar telkens vastgrijpen en knuffelen en dat was wederkerig. Nee, hij zag in dat het geen verbeelding van haar kon zijn, al moest hij zich toch ervan vergewissen dat het zo was. Hij deed een stap naar achteren, opende de deur en zei: "Cunnings!" "Ja sir." "Laat dadelijk de kinderjuffrouw hier komen." Hij keek naar zijn dochter, die door de kamer ijsbeerde als iemand die niet goed bij zinnen was, en zei scherp: "Loop niet zo heen en weer. Als het waar is wat je zegt zijn de gevolgen bijzonder ernstig." "Wat een smerige zelfzuchtige deern," zei Isabelle, haar gedachten hardop uitsprekend. Ze stompte met haar tot een vuist gebalde hand tegen de rugleuning van de hoge leren stoel. "Dat stuk schorriemorrie - die boer. Ze moedigt hem opnieuw aan, na alles wat er is gebeurd." "Je houdt je rustig, begrepen? Praat niet zo luid. Wat weet jij van alles af, ken jij alle omstandigheden? Die twee keer dat ik een onderhoud met haar had leek ze me helemaal niet zo'n nietsontziend schepsel toe; ja, arm was ze, eenvoudig en zonder ontwikkeling, maar slecht was ze beslist niet." "Weet u veel? Die lui leven er maar op los." Ze boog naar hem over. Haar woede en geprikkeldheid verergerden doordat hij iets goeds over het meisje zei. Kil bracht hij naar voren: "Gebruik toch je verstand. Zij zou hem immers nooit kunnen benaderen. De toenadering komt dus kennelijk van hem." Hij wendde zich tot Cunningham die in de deuropening stond. "En?" zei hij. "De kinderjuffrouw, mylord." Hij liep zijn slaapkamer in, waar het meisje bij de open deur stond. Ze was doodsbleek en haar ogen waren groot van angst. "Waar is de kleine jongen?" "Uw zoon heeft hem meegenomen op de wandeling, mylord." "Hoe laat?" "Iets na tweeën, mylord." "Zonder te hebben gegeten?" "Uw zoon bestelde een lichte maaltijd vóór de gebruikelijke tijd, mylord." "Heeft hij ook gezegd waar hij het kind mee naar toe nam?" "Nee, mylord . . . naar het park dacht ik. Ik ... ik heb zelfs op hen zitten wachten." "Juist." Hij keerde zich om. Zijdelings schoof ze de deur uit. Door de open tussendeur keek hij zijn dochter aan en zei: "Ga je vlug verkleden. Kom binnen een half uur beneden bij me. Als hij dan nog niet terug is, moet je erop voorbereid zijn er samen met mij in het rijtuig heen te gaan." Het schemerde al toen hij door de dieper gelegen tuin liep en de treden beklom die naar de oprit leidden. Hij merkte dat er een koets uit de stal werd gereden, waarvan de lantarens helder brandden. Hatton liet juist zijn vader en Isabelle uit en leidde hen via de huisdeur en het terras naar het rijtuig. "Grootvader! Tante Isabelle!" riep het kind en begon te schoppen in zijn armen omdat het op de grond gezet wilde worden. Maar hij hield hem stevig vast. "Rustig, rustig," zei hij. "Wacht maar even tot we binnen zijn." Onderaan de trap bleef hij even stilstaan. In het licht van de fakkels die door de knechten werden gedragen, keek hij naar boven, pal in het gezicht van zijn vader. Toen zag hij dat de oudeheer zich plotseling omdraaide, en Isabelle voor zich uitduwend, het huis weer binnenging. Hij liep langs Hatton die de deur wijd voor hem openhield, zette het kind op de grond, gaf het een klapje tegen zijn achterwerk en zei: "Ga maar mee met Hatton. Toe maar." Maar het kind bleef staan en keek om zich heen of het grootvader en tante zag; liepen ze niet net de hal door? Toen keek het weer naar zijn vader en stak zijn handje uit naar Hatton toen hij hem bevelend zag knikken. Hatton liep met de kleine jongen naar de onderste trede van de trap en gaf hem over aan mrs. Hatton. Ze pakte hem bij de hand en leidde hem naar boven, waar de kinderjuffrouw stond, die een betraand gezicht had. Het kind ging met haar mee. En nu was er niemand meer aan wie hij kon vertellen wat een geweldig avontuur hij met zijn vader had beleefd, want Nannie huilde aan één stuk door en wilde niet luisteren. Waarom moest iedereen vandaag toch huilen? In de studeerkamer stond Clive tegenover zijn vader en Isabelle, die in volmaakte harmonie met elkaar, schouder aan schouder en razend van woede, klaarstonden voor de aanval. Hij wist niet dat ze op de hoogte waren van het bezoek dat hij had afgelegd, maar dacht dat hun toorn aan de ongegronde vrees ten grondslag lag, dat hij het kind zo maar had meegenomen buiten de grenzen van hun kleine wereld, net nu de cholera niet alleen in Sunderland, maar ook in Jarrow bleek te heersen, een tamelijk dichtbij gelegen dorp. Zijn vader nam het eerste het woord. "Verklaar je nader, man," zei hij. Toen voelde Clive dat het hem niet alleen om het feit ging dat hij het kind had meegenomen buiten de poorten van het landgoed. Hij hoefde niets meer te zeggen. Wat Isabelle zei, verklaarde alles, want ze kon zich niet langer beheersen en beet hem toe: "Hoe durf je. Hoe durf je het kind naar dat vieze krot te brengen." O, dus dat was het. Hij knikte haar toe. Ze wisten het dus al. Hoe dat mogelijk was kon hij zich niet indenken, maar het was een feit. In zekere zin vond hij dat wel goed te pas komen. Nu hoefde hij er niet langer zijn hoofd over te breken hoe hij over het grote nieuws moest beginnen. Weer begon zijn vader te spreken, alsof hij de woorden met moeite tussen de dunne lippen uit wrong. "Heb jij geen fatsoen, jongeman? Heb je geen gevoel voor wat behoorlijk en eerlijk is? Zelfs niet nadat je vier jaar lang ervan langs hebt gehad?" Nu was het echter Clives beurt om in woede te ontsteken. De dubbelzinnige glimlach om zijn lippen verdween, zijn grijze ogen kregen een keiharde uitdrukking en toen hij antwoordde sprak hij met de stem waarmee hij op het dek zijn bevelen uitdeelde, de stem van een eerste stuurman. "Fatsoen zei u!" schreeuwde hij. "Behoorlijk en eerlijk? Moet u dat zeggen? U hebt dat meisje gedwongen haar kind af te staan..." "Dat is een leugen." "Best, u betaalde ervoor, maar u hebt handig gebruik gemaakt van de onwetendheid en het gebrek aan wetskennis van dit eenvoudige kind - en in feite hebt u uw kleinzoon voor twee zijden zakdoeken gekocht, zo is het toch, sir? U wilde me laten geloven dat ze voor die wekelijkse vijfentwintig shilling door de knieën ging, maar dat was niet zo. Ze deed het vanwege die twee zakdoeken, die haar zusje had gestolen. En u zorgde dat het zusje niet in het tuchthuis terechtkwam, maar ze moest het wel betalen met het kind . . . Nee, houdt u maar op over fatsoen en behoorlijk gedrag. Ik heb dat vrouwtje verkracht, en u zorgde er wel voor dat ik daarvoor gestraft werd, maar dacht u nu werkelijk dat ik daardoor vrede met alles heb? Ik kom er niet van los en ik wil haar er schadeloos voor stellen. Ik zal het goedmaken en daarom geef ik haar de vrucht terug die aan mijn zondig gedrag is ontsproten — ja, in dergelijke bewoordingen hebt u mij destijds de les gelezen, vader." "Dat kun je niet doen . .. dat kan niet, dat mag niet! Je bent stapelgek," schreeuwde Isabelle op haar beurt. "Dat zal ik nooit toelaten. Het kind is . . ." Ze had bijna 'van mij' gezegd, maar wist nog op het laatste ogenblik deze woorden in te houden en maakte haar zin af met: "van vader". Ze voegde er haastig aan toe: "Hij is degene die hier een omgeving voor het kind heeft geschapen - de kleine zou daar doodgaan." "Hij gaat daar ook niet wonen. Ik zal ervoor zorgen dat zijn moeder en hij een behoorlijk huis krijgen." "Nee. O, nee. Dat kun je niet doen," zei de lord langzaam en halfluid. Op zijn gezicht stond te lezen dat hij elk ogenblik in elkaar kon zakken. Hij herhaalde, halfluid en afgemeten: "Het kan niet." "O nee? Maar u bent er zelf over begonnen dat ik het kind moest wettigen om mijn rechten op de jongen te kunnen bewijzen. Nu, dat heb ik gedaan. Ik draag op het ogenblik de verantwoording voor dit kind — ik kan met hem doen en laten wat ik wil. Ik heb lang over alles nagedacht en ben tot de slotsom gekomen dat hij het beste bij zijn moeder kan wonen. Alles is al een tijdje geleden besproken. Het wordt op het moment geregeld. In de loop van de volgende week is de kous af. En dan kunt u er niets meer aan veranderen." Hij keek de andere kant op. "En jij ook niet, lieve zuster van me." "Dat zul je niet doen! Dat kun je niet - ik zal het niet goedvinden." Ze kwam voor hem staan. Haar borsten die eens zo plat waren als bij een jongen, maar nu vol en zwaar waren ontwikkeld, raakten bijna zijn jas. Dit was de eisen stellende, dominerende Isabelle van vroeger, die erop uit was hem te laten doen wat zij leuk vond en hem zo bang te maken dat hij alles deed wat ze zei. Maar ze hield helaas geen rekening met het feit dat hij vier jaar lang op een zeilboot had gezeten en daar heel wat had geleerd. Toen ze hem toeriep: "Ik zie hem liever dood dan dat ik hem naar die vieze stinkende hoer laat gaan," schoot zijn onderarm naar voren en raakte de bovenkant van haar borst alsof die afgehakt moest worden. Als haar vader zijn armen niet had uitgestoken zou ze in haar volle lengte tegen de vloer zijn gesmakt. Toen ze weer op haar benen stond, ebde haar vaders woede weg toen hij het van woede vuurrode gezicht van zijn zoon zag. Hij herkende zijn zoon niet in hem, noch diens stem die tegen Isabelle uitvoer: "Denk eraan dat je haar die scheldnaam niet naar het hoofd gooit! Pas op! Let liever op jezelf. Jij bent nog erger dan de eerste de beste boer. Ja, al die streken van de dominee en dat gefrunnik van zijn handen aan jouw lijf heb je wel goed gevonden. Daarom ben je erger dan een hoer, weet je dat? Anders zou je het geen vier jaar lang hebben toegestaan. En wat heb je het leuk gevonden om tante Anne te kwellen - zo tegennatuurlijk gedraag je je al je hele leven. Dat je niet eerder aan de kaak bent gesteld komt omdat je in dit huis woont; anders hadden ze je wel in het schandblok geklonken, wat nu dank zij je hoge geboorte niet is gebeurd. Maar ik word er doodmisselijk van als ik bedenk dat ik samen met jou in de schoot van mijn moeder heb gezeten." Isabelle kon weer op haar voeten staan. Haar vader ondersteunde haar niet langer toen Clive de naam van zijn zwager noemde, maar trok zijn arm van haar weg, zodat hij helemaal los van zijn twee kinderen stond. Hij keek eerst naar zijn zoon, toen naar zijn dochter en de gedachte, die hij al een tijdlang had getracht te begraven, vatte weer bij hem post: Waarom moest hij zulke kinderen hebben? "Genoeg!" brulde hij opeens. Het klonk zo hard dat de muren trilden. Toen viel er een zware veelzeggende stilte, die ten slotte door Clive werd verbroken. Hij draaide zich om en beende de kamer uit. De lord liep om zijn schrijftafel heen en zakte in een stoel. Doodmoe voelde hij zich, oud, onbelangrijk en van geen enkel nut. Het enige menselijke wezen dat hij ooit werkelijk had liefgehad werd nu van hem afgenomen zonder dat hij er iets tegen kon beginnen. Dat laatste zei hij ook toen zijn dochter zich over de schrijftafel naar hem over-boog en tussen twee korte, duidelijk hoorbare ademhalingen in de vraag stelde: "Wat kun je ertegen doen?" "In feite niets, helemaal niets." "Toch moet er iets op te vinden zijn." Ze boog zich zo diep voorover dat haar gezicht op dezelfde hoogte was met het zijne. Weer zag hij in haar ogen de uitdrukking, die hij op haar gezicht had gelezen,toen hij haar sloeg. Hij wilde dat gezicht van zich afduwen, ver, ver weg -nogmaals wilde hij die twee het liefst ver weg hebben, weg uit zijn naaste omgeving en zijn persoonlijk leven. Het kind en hij hadden het deze paar afgelopen jaren zo vredig met elkaar gehad. Het geluk had het hele huis doordrongen, het werk binnen de muren en erbuiten, leek op rolletjes te lopen. Het kind had iedereen hier betoverd, dacht hij bij zichzelf. Zijn eigen houding ten opzichte van de plattelandsbevolking was toegeeflijker geworden; hij had werkgelegenheid geschapen op zijn landgoed en uit eigen beweging de armen in Jarrow en Shields gesteund. Dank zij zijn edelmoedige gaven konden de gaarkeukens twee winters lang soep verstrekken. Dat had hij allemaal gedaan sinds het kind in zijn leven gekomen was. Maar nu moest hij de klok weer terugzetten. "Is er geen rechtszaak over te beginnen? Hij is toch uw erfgenaam, die u al jaren bij u hebt." "Ja, hij is al jaren bij me. Ik heb hem weggehaald. Daar zit het hem juist in: zijn vader heeft zeggenschap over hem; daar heeft hij nu de leeftijd voor." Zijn stem klonk spijtig en hees. "En ik ben zo dwaas geweest erop aan te dringen. Jij trouwens ook" - hij knikte naar haar - "we wilden allebei dat hij het kind erkende. Nu, we plukken er de vruchten van, de jongen is wettig erkend - en dit is het gevolg." Ze sloeg de beide handen voor het gezicht en verwijderde zich van de schrijftafel. Hij keek toe hoe ze tweemaal de kamer rondliep en stil bleef staan voor de tafel waarop een lamp stond. Ze stak haar hand uit en streek even over het hoge lampeglas, dat flink heet was. Hij huiverde. Ze kwam weer bij de schrijftafel staan. Ze had haar stem weer enigszins in bedwang en rechtte haar rug. "Als er niets wettigs te bereiken valt," zei ze rustig, "dan maar langs onwettige weg." Hij zweeg. Haar voorstel verontrustte hem, maar hij verwierp het niet op slag. Met haar gezicht dicht bij het zijne fluisterde ze: "Ik zou het kind kunnen ontvoeren." Hij sprong op. "Nee, nee, dat is belachelijk en nutteloos." "Wat wilde u dan? Wilt u hem zonder meer met het kind de deur uit laten lopen en hem zijn gang laten gaan? Dan brengt hij het bij dat wicht in de rotsen." Hij liep langzaam naar het vuur en keek in de vlammen. "Overigens hoorde ik toevallig, dat mr. Bellingham u de raad wilde geven dat rotsterrein te omheinen en het tot uw eigendom te verklaren. Laten ze het daarna maar eens met u proberen uit te vechten. Voor de wet hebt u het pleit al zo goed als gewonnen, als u dat daar in eigendom zou hebben." Hij draaide zich om en keek haar aan. Zo goed als gewonnen - als hij de jongen enige tijd buiten bereik van Clive zou kunnen houden, bestond de mogelijkheid dat Clive tot rede kon worden gebracht door koele argumenten en met gesprekken. Bij zo'n felle ruzie als vanavond kon dat immers niet. Natuurlijk zou Clive de zaak voor de rechter kunnen brengen onder beschuldiging van onttrekking aan de ouderlijke macht en ontvoering, maar hij geloofde nooit dat zijn zoon zo ver zou gaan. Ergens onder de ruwe bolster, verhard tijdens de vier jaren dat hij had rondgezworven op zee, moest nog de luie gevoelige jongen verborgen zitten, die altijd de weg van de minste weerstand placht te kiezen en waarmee altijd te praten viel. Hij zuchtte even. "Laten we er morgen maar verder over praten. Blijf intussen de jongen goed in het oog houden. Als je merkt dat Clive zijn dreigementen gaat waarmaken, moet je me natuurlijk meteen op de hoogte brengen," zei hij. "Zie dat je iets met de kinderjuffrouw afspreekt," voegde hij eraan toe. Hij draaide zich om, knikte even en daarop ging ze snel de kamer uit. Tien minuten later stond ze voor de spiegel in de kleedkamer. Ze greep een lang witzijden koord dat ze altijd gebruikte om haar haar bijeen te binden zolang het niet was opgemaakt. Langzaam begon ze er in gedachten de losse draadjes uit te pluizen, alsof ze iemands zenuwen uit zijn lijf trok.