5
Vermoedelijk doordat Isabelle kougevat had en haar kamer moest houden, dacht de lord, verwaardigde zijn zoon zich ditmaal hem en de kleine jongen gezelschap te houden toen ze 's middags gingen wandelen. Het was de eerste maal mooi weer die week, en het kind rende voor hen uit toen ze door het park liepen. De lord verwonderde zich erover dat zijn zoon zo zwijgzaam was. Om iets te zeggen merkte hij op: "We kunnen eigenlijk het beste Stracey laten komen als Isabelle morgen niet beter is." "Eh ... ja. Jazeker," was het afwezige antwoord. "Ze is nooit binnen te vinden, altijd in weer en wind buiten. Ik vind die voorliefde voor schieten ongebruikelijk. Zo iets doet een dame niet. Maar ja, de tijden veranderen." Weer volgde er geen antwoord op deze woorden. De lord staarde naar de lange, magere, geharde jongeman die naast hem liep. De gedachte dat hij zijn zoon bijna niet terugkende was de laatste weken meer dan eens bij hem opgekomen. De jonge Clive, die zachtzinnig van aard was en zo graag schilderde - de gevoelsmens die hij vroeger had gekend en die een heel klein beetje op hemzelf leek, was heel anders dan deze man. Vreemd, tegenwoordig voelde hij zich meer op zijn gemak in gezelschap van Isabelle dan in dat van zijn zoon, ja, dat was inderdaad heel eigenaardig. Als je zo eens naging, gedroeg Isabelle zich over het algemeen uitstekend, afgezien van dat vreemde plezier in schieten. En Bellingham, of liever: diens neef, scheen haar aanwezigheid op prijs te stellen. Maar wat hem, lord Fishel, nog het meeste voor haar innam, was het feit dat zij zo leuk met het kind omging en het kind had zonder twijfel liefde voor haar opgevat. Zo zie je maar, het leven liep altijd anders dan je verwachtte. Wat had hij tegen haar terugkeer naar de Hall opgezien, maar daarentegen dagelijks verlangd naar de terugkeer van zijn zoon. En nu deze er was, bleek dat hij niet eens een gewoon gesprek met hem kon voeren. Dat dacht hij. Maar toen zei zijn zoon opeens: "Wat die erfeniskwestie en de titel aangaat, vader . ..' hij knikte even in de richting van het kind. "Ja?" "Daar heb ik over nagedacht." De lord wachtte af. Hij keek opzij, naar het profiel van zijn zoon. "Achteraf vind ik dat het toch wel zin heeft. Verder heeft toch niemand anders recht op het kind dan ik?" Clive draaide zijn hoofd om en keek zijn vader aan. De lord schudde zachtjes het hoofd. "Zo is het," zei hij. "Behalve de moeder, natuurlijk." "O, maar daar verzinnen we wel wat op." "Wat dan? Jullie hebben geen geschreven overeenkomst opgemaakt." "Dat is wel zo. Maar ze heeft al drie jaar lang geld van me aangepakt. De rechtbank zou haar in zo'n geval eens flink op haar plaats zetten." "Daar zou ik maar niet al te zeker van zijn. Herinnert u zich het geval Dunlop, de vorige maand? De moeder werd de voogdij over het kind toegewezen." "Ach, daar lag het anders." Lachend schudde de lord het hoofd. "Ze was een echte dame. Ze zou met de man, die de vader van het kind was, getrouwd zijn. Maar hij werd gedood. In zo'n geval heeft een moeder recht op haar kind." "Zelfs toen de grootvader trachtte te bewijzen dat het een kind van zijn enige zoon was, en dat zijn geslacht zou uitsterven bij gebrek aan een erfgenaam?" De lord stond plotseling stil. Op een toon die nauwelijks zijn woede verborg zei hij: "Ik zie niet in waarom je die zaak aan me ten voorbeeld stelt. Het kind krijgt jouw naam immers." Nu stond Clive op een paar passen afstand van zijn vader eveneens stil. Hij wendde zich enigszins opzij naar zijn vader, onverschillig en zonder enige belangstelling, zoals zijn houding was sinds zijn terugkeer. "Ik houd u wel degelijk een zaak voor die op de uwe lijkt. Voor de rechtbank krijg je lang niet altijd gedaan wat je wilt. Daarom - zoals u zelf trouwens voorstelde - vind ik het zin hebben om deze zaak nu voor altijd te regelen." "Ja, daar ben ik het mee eens." De lord liep door. Zijn stem had rustiger geklonken, maar zijn adamsappel bewoog boven zijn boord snel op en neer, wat zijn innerlijke spanning verried. Hij begon zich opnieuw te ergeren toen zijn zoon het gesprek met alle geweld in bepaalde banen leidde die hij niet waarderen kon, omdat dit onder de gegeven omstandigheden bijna tactloos was. "Heeft ze ooit geprobeerd of ze het kind van u mocht bezoeken?" "Nee, natuurlijk niet." "Hoe wordt dat geld haar uitbetaald?" "Dat heb ik je al weken geleden meegedeeld. In het begin van de maand." "Komt ze bij u om het in ontvangst te nemen?" De lord bleef met opzet stilstaan om zijn zoon goed te kunnen aankijken. Toen vroeg hij stijfjes: "Wat heeft dit te betekenen? Waarom stel je opeens zoveel belang in dat meisje?" "Ze is toch de moeder van mijn kind." "Niemand zal dat ontkennen, en zeker ik niet." Dat de lord nu nijdig werd, was duidelijk, maar op zijn zoon scheen dat geen indruk te maken. "U hebt me nog steeds niet verteld hoe ze haar geld krijgt." "O, Cunnings brengt het naar die hut van haar." Zijn woorden klonken kortaf en stijf. "De hut?" Clive keek zijn vader doordringend aan. "Ja, ze woont ergens in de rotsen, in een zelfgebouwd huis. En dat is haar eigen schuld. Ze zou gemakkelijk van dat geld een behoorlijk huis kunnen huren." "In de rotsen, die barre rotsen? Waarom zou ze daar blijven wonen, denkt u?" "Weet ik veel. Dat slag mensen is net als ratten; waar ze eenmaal vaste voet hebben blijven ze zitten." Even viel er een stilte. Zij zeiden niets en het kind evenmin. Het stond stil en keek naar een takje met zwartgeworden, verdroogde lijsterbessen dat het in zijn handjes hield. Het was doodstil: de vogels zwegen en het was windstil, zodat er geen takje kraakte. Toen sneed Clives stem door dit zwijgen als een mes. Met een bitterheid, hem vreemd, zei hij: "Nu, voor een rat is ze wel heel goed opgevoed." Hij liep snel naar de jongen voor hem, tilde hem op en hield hem boven zijn hoofd. Voor het eerst bekeek hij hem met meer dan gewone aandacht. Even reageerde het kind niet omdat het die speelsheid niet van zijn vader gewend was, toen greep het zijn hand, werd op de grond gezet en in een wilde ren meegesleept naar de grens van het park - het verboden gedeelte, waar de met gras begroeide oprijlaan lag. Clive bleef vlak bij de braamstruiken stilstaan, tilde het kind weer op en wees naar iets in de verte. "Ik geloof dat ik een konijntje zie," zei hij. "Waar, vader?" Het kind leunde voorover en keek het pad langs. "O, nu is het al weg. Konijntjes zijn heel vlugge rakkertjes." Hij hield het kind nog even vast. Toen kwam de lord naast hem staan, en zei: "Je mag hem niet aanmoedigen naar dit gedeelte van het landgoed te gaan. Daar kan hij zo het bos inrennen en er staan geweren op scherp; er zijn voetangels en valkuilen." Langzaam zette Clive het kind neer, gaf het een klap op zijn achterste en lachte. Toen zei hij, zogenaamd verbaasd: "Ik heb er vorige week gewandeld en van die gevaarlijke dingen heb ik niets gemerkt." "Vorige week zijn ze er ook nog niet aangebracht. Maar we hebben een plek ontdekt waar ze het landgoed kunnen binnendringen. Ze moeten met een heel stel tegelijk zijn geweest. Vermoedelijk is het dat uitschot uit het mijndorp Rosier, of zijn het marktkooplui geweest. Nu, de fazanten zijn aardig uitgedund. Ze kwamen tot vlakbij de hokken en geen hond heeft geblaft. Het was of ze in de lucht oplosten." "Zo, maar wat u daar in het bos hebt aangebracht om ze af te schrikken, is bij de wet verboden." "Verboden of niet, die dingen blijven er. Door middel van een bord heb ik de mensen gewaarschuwd dat het gevaarlijk is in het bos. Op de muur aan de zuidkant staat een bord. Ik heb niet woordelijk op dat bord laten zetten dat er voetangels en valkuilen zijn, die mensen zijn namelijk zo verstandig dat ze wel weten waarom dat bord er hangt." Clive lachte kort. "Nu, ze zullen gemakkelijk kunnen bewijzen wat er zo gevaarlijk is in dat bos van u als ze op een gegeven ogenblik hun ogen of een been moeten missen." "Wat moet ik er anders tegen doen? Vertel me dat eens. Het land is vergeven van de stropers, ze vermenigvuldigen zich als ongedierte. Je eigendommen zijn niet langer veilig. Wist je dat ze bij Bellingham een boswachter hebben vastgebonden, en met een prop in zijn mond in de vijver hebben gesmeten? Als een van de andere boswachters het niet toevallig had gezien vanuit de struiken waar hij op wacht zat, en hem er nog tijdig had uitgevist, zou hij verdronken zijn. Dat je gereisd hebt heeft mogelijk je sympathie voor het lagere volk verruimd, Clive, maar toch zal het nodig zijn dat je in zulke zaken streng weet aan te pakken, als je later de titel en het huis erft." "Best mogelijk, ja, best mogelijk," zei Clive en knikte in gedachten. "O, ja, nu we het toch over erfkwesties hebben, moet ik er ineens aan denken dat ik nog steeds zo nalatig ben geweest, niet bij Compton aan te gaan om die zaak met het kind te regelen. U zei toch dat ik omstreeks vierduizend pond per jaar aan rente zou ontvangen?" "Ja, zo ongeveer wel. Misschien zelfs nog iets meer. De buitenlandse beleggingen zijn de laatste tijd bijzonder winstgevend." "Zou het genoeg zijn om een huishouding op te zetten?" "Ja, als je niet te veel uitgeeft. Waarom wilde je op jezelf gaan wonen?" "Och, dat weet ik nog niet zeker. Op het moment kan ik er niets van zeggen." "Dus je bent eigenlijk al besloten nooit meer naar zee te zullen gaan?" "Dat nu niet bepaald. Kapitein Spellman wil me maar al te graag mee hebben als hij uitzeilt. Maar daar kan ik nog lang genoeg over denken: het schip is op het ogenblik in de kustvaart. In het voorjaar wil hij naar Bergen, dan is het ijs uit zee verdwenen. In elk geval is hij niet al te ver weg, dus kan ik hem schrijven als ik van mening verander." "Maar als hij nu eens voor vast een eerste stuurman zou aannemen?" "O," zei Clive luchtig, "hij weet er altijd wel wat op." Hij zweeg even. "U hebt op de kapitein een diepe indruk gemaakt, vader." De lord bloosde lichtelijk. Toen kwam het kind terugrennen. Het botste tegen zijn vaders benen en drukte zich tegen zijn heup. Opeens betrapte hij er zich op, intens te hopen dat zijn zoon uiteindelijk toch weer zou aanmonsteren en naar zee zou gaan, om meer dan één reden.