7
Met tussenpozen kwam Cunningham langslopen. Hij zorgde er echter wel voor, over koetjes en kalfjes te praten als hij haar zag. Of hij vroeg haar hoe ze het maakte. Hij zei niets meer over het kind, noch over de lord. Toch was ze iedere keer, dat hij eraankwam, doodsbenauwd. Ze nodigde hem niet meer uit binnen te komen, ook al was het weer nog zo slecht. Behalve dan die ene stormachtige decemberdag, toen ze tegen de wind in worstelde om de hut te bereiken. Ze droeg op de ene arm het kind en sleepte een meisje dat hij nog nooit had gezien, achter zich aan. November was kaal, nat en bitter koud geweest. De eerste veertien dagen van de maand had ze bijna elke dag gesprokkeld. Dit jaar lag er geen houtstapel tegen het huis aan - na Matthews trouwdag, toen het kind geboren was, had ze hem niet meer gezien. Dat was ook wel beter, vond ze. Toch nam ze het hem diep in haar hart kwalijk dat hij niet voor brandhout had gezorgd. De derde dinsdag in november kwam er ineens een sleperswagen, boven over de weg. De wagen lag vol zware takken en hakhout. Twee mannen die ze niet kende begonnen het af te laden en smeten het hout aan de kant van de weg neer. Ze riepen haar toe: "Kunt u het wel verder slepen, miss?" Ze liep naar het karrespoor en keek naar de geweldige stapel. Dankbaar riep ze: "O, ja - dat zal best lukken. Bedankt hoor!" Een hele dag waren ze bezig het hout naar beneden te slepen en het tegen de muur te stapelen. Toen dat klaar was ging ze een eind achteruit en keek ernaar terwijl haar hart overstroomde van dankbaarheid. "O, Matthew, Matthew," schreide er iets binnenin haar. De zondag daarop kwamen de jongens. Jimmy had een jas aan. Hij vertelde dat Matthews moeder die van een oude jas van mr. Turnbull had gemaakt. Hij maakte hen allemaal aan het lachen met zijn verhaal hoe ze hem had meegenomen naar de keuken om de maat te nemen. Hij snapte niet wat ze feitelijk van hem moest en dacht dat hij links en rechts om zijn oren zou krijgen, maar in plaats daarvan zei ze dat ze een jas voor hem ging maken. Toen hij dat hoorde was het net of hij een klap op zijn kop had gekregen, zei hij, dus eigenlijk kwam het op hetzelfde neer... Hij vond Matthews moeder nog steeds niet erg aardig, zei hij tegen Cissie; ze liep de hele tijd de winkel in en uit nu Matthew er niet vaak meer was, en dan mopperde ze. Toch was ze wel vriendelijker tegen Jimmy dan eerst en gaf hem zelfs meer te eten. Nu, het leven ging tenminste zijn gewone gang; ze kon met het geld toe en eigenlijk had ze geen zorgen meer, bedacht ze, afgezien van dat gedoe van de man uit de Hall. Maar toen kwam dominee Hedley naar de hut. Hij vertelde dat ze als de wind naar Pinewood Place moest, want Bella was in moeilijkheden. Ze staarde hem met open mond aan. Toen fluisterde ze de lange magere dominee toe: "Wat is er met haar aan de hand?" Dominee Hedley sloeg de ogen neer. Hoofdschuddend antwoordde hij: "Ze heeft iets gestolen." "Bella? Gestolen?" Cissie fluisterde niet, haar stem werd luid en verontwaardigd van ongeloof. "Onze Bella zou nooit stelen, dominee. Va heeft ons geleerd dat we nooit iets van een ander mochten begeren en daar heb ik ook altijd op gehamerd. Bella zou nooit stelen." "Toch heeft ze dat gedaan, Cissie." Zijn stem klonk geduldig. Even was het stil totdat ze vroeg: "En wat heeft ze dan gestolen?" "Kleine dingetjes, uit de was. Er was telkens iets weg en toen werd er iets onder haar bed gevonden, een zakdoek van een van de jongedames." Een zakdoek. O God! O God! Ze keerde het hoofd af en keek naar de linnenkast. Daar lag een zakdoek in, een fijne zijden zakdoek, schitterend geborduurd. O Bella, Bella... hoe kon je... Van alles wat haar dit jaar was overkomen vond ze dit wel het ergste. Ze zei: "Wat zullen ze nu met haar doen?" "Dat weet ik werkelijk niet, Cissie. Vermoedelijk komt ze met de wet in aanraking. Ze kunnen haar naar het verbeterhuis sturen. Maar met de zweep zal ze niet krijgen, denk ik ... het is tenslotte een meisje. En ze is te jong voor de gevangenis. Het. .. het wordt dus het verbeterhuis, denk ik." Het tuchthuis. .. o, goede God ... een tuchthuisstraf. Bella was niet slecht. Ze was alleen luchthartig en gek op mooie dingen. Ze pakte het kind op, wikkelde het in een oude deken en sloeg er de grijze sjaal omheen. Ze zou het mee moeten nemen, want het was bijna tijd om hem te voeden en haar borst was gespannen. Ze wond haar eigen oude sjaal om haar hoofd en knoopte iets om haar hals, want er stond een snijdende wind. Tegen Sarah, die met wijd opengesperde ogen stond te luisteren naar wat de dominee zei, beval ze: "Jij let op de anderen, begrepen? En doe de staaf voor de deur. Je hebt genoeg hout om het vuur aan te houden tot ik terugkom. En Joe, jij mag er niet uit, denk eraan, behalve als je je behoefte moet doen. En dan kom je nog meteen terug. Hoor je?" Joe knikte. Terwijl ze naar de deur liep draaide ze zich nogmaals om naar Sarah. "Maak jij de soep warm en dan mogen jullie ook een halve snee brood nemen, ieder. Denk er aan, niet meer. Nu moeten jullie zoet zijn." Haar blik gleed even over het vijftal. Toen ze buiten was boog ze diep tegen de wind in. Bij het karrespoor stond de hondekar van de dominee. "Ik breng je even naar het kruispunt," zei hij. "Dan is het korter." Van het kruispunt naar de poort van Pinewood Place was het drie-eneenhalve mijl gaans. Toen ze de oprijlaan langs ging, kon ze bijna niet meer lopen, zo koud had ze het. Haar lichaam leek wel bevroren, van binnen en buiten, maar het kind was lekker warm. Ze liep om het huis heen naar de achteringang bij de keuken, en klopte aan. Een meisje dat niet ouder kon zijn dan Bella deed open. "Ik ben de zuster van Bella Brodie," zei ze. "O - o ja. Hee, kom eens," riep het meisje, zich omdraaiend. "Het is de zuster van Bella Brodie." De kookster kwam aan de deur. Ze was klein en dik en had rode wangen. Vriendelijk zei ze: "Kom maar binnen, hoor." Cissie ging de keuken binnen, waar het zo heet was dat ze bijna flauwviel. "Ga effe zitte," zei de kookster en wees op een stoel. "Ik ga de huishoudster wel hale." Ze wendde zich tot het meisje en wilde haar kennelijk iets opdragen, maar toen aarzelde ze, keek Cissie even aan en vroeg: "Mot je soms een koppie thee?" "O graag, alstublieft." "Dat zou ik denke." De kookster nam haar weer van top tot teen op. "Met suiker d'r in zeker?" Cissie kon alleen nog knikken. "Hier, drink maar lekker op." De kookster duwde haar een grote mok in de hand en keek toe hoe ze de dampende thee begon te slurpen. Na een ogenblik vroeg ze: "Hoe gaat het met die kleine?" Cissie ademde diep in. "Best," zei ze. "Dank u." De kookster keek het meisje aan. "Ga jij d'r es effe hale." Ze wendde zich weer tot Cissie. "Die haast zich niet, blijf nog maar zitte. Et duurt wel vijf minute voor ze d'r an komt. Dat vindt ze geweldig: ze laat je voele dat ze de baas is." Ze boog zich naar Cissie over en zei zacht: "Het was niet de schuld van Bella, hoor. Die kleine kat van een Nancy Price had 'r opgestookt. Ze hebbe heel wat onder Nancy's bed gevon-de - mens, je gelooft je oge niet. Maar ze hebbe nog niet alles gevonde. En onder het bed van Bella lag allenig maar een zakdoek, maar dat was al voldoende. Juffer Christine heb maar vier van die zakdoeke over, en d'r ware d'r een dozijn. Door die zakdoeke werde ze wantrouwig zie je. De grootmoe van juffer Christine had ze gemaakt, die heb zulke fijne hande." Op dat ogenblik vloog de deur open. Er kwam een vrouw van middelmatige grootte binnen, die een keurige zwarte jurk aan had en een witte gesteven muts op haar hoofd. Ze liep op Cissie toe. De kookster bepaalde zich snel tot haar werk aan het fornuis. Cissie kwam met moeite overeind. De huishoudster keek haar even strak aan en zei toen: "Wat een onaangenaam voorval, niet?" Cissie antwoordde: "Zegt u dat wel, miss." "Ik heet mrs. Pain." Cissie knikte. "Het is een ernstig misdrijf, dat beseft u toch." "Zeker." "Mijn mevrouw is bijzonder verontwaardigd. Ze heeft het kind aangenomen omdat ze medelijden met u had." "Dat weet ik." "Dus zo wordt haar dat vergolden, nietwaar?" "Ik... ik vind het heel erg. Ik zou nooit hebben geloofd dat Bella zo iets kon doen. Ze is netjes opgevoed." "Netjes? Die dievegge?" De borst van de huishoudster ging heftig op en neer, evenals de gevouwen handen, die ze ertegenaan hield. "Je kunt haar nu wel meenemen," zei ze, "maar maandagmorgen om tien uur moet ze voor de rechtbank in Shields komen. Dat moest ik tegen je zeggen van mijn mevrouw. Ze zei ook dat jij ervoor verantwoordelijk wordt gesteld als het kind soms wegloopt. Snap je?" Cissie knikte weer, half verdoofd. "Ga maar mee." Ze keerde zich om en bracht Cissie de keuken uit, de binnenplaats over. Ze hield stil bij een lage deur. Ze draaide de sleutel om in het slot, keek naar beneden waar een paar treden omlaag leidden en riep in de duisternis: "Hé daar, Bella, kom boven." Bella kroop langs de trap omhoog als een dier dat uit zijn hol klimt. Ze rilde van top tot teen. Haar ogen staarden en puilden uit haar hoofd en haar gezicht was helemaal gezwollen van het huilen. Ze sloot even haar ogen voor het felle licht. Toen ze ze weer opendeed en Cissie zag, gingen haar lippen van elkaar. Huilend vloog ze op haar af: "O Cissie, Cissie van ons!" Cissie legde haar ene arm om haar heen, en zei gebroken: "Stil maar, stil maar." Al haar woede was ineens weggeëbd. Ze zag nog voor zich hoe het kind uit die donkere kelder kroop en een hevige toorn tegen die rijke lui overspoelde haar. Wat waren ze wreed, onmenselijk gewoonweg. Maar die donkere kelder was nog niets vergeleken bij wat het kind in het tuchthuis te wachten zou staan. Ze zou daar met slechte mensen samen komen te zitten. Ze rilde toen ze er aan dacht wat voor soort volk het was: boeren, zakkenrolsters, vrouwen die hun kinderen hadden verminkt om ermee uit bedelen te kunnen gaan, die horzels in een halve walnotendop stopten en die op de rug van hun zuigelingen plakten opdat het kind zou blijven huilen om medelijden op te wekken. En met vrouwen die hun kinderen voor de griezeligste doeleinden verkochten. Haar va had haar alles over dat slag volk verteld, daar in het tuchthuis, om haar goed in te peperen dat ze nooit iets moest doen waardoor ze daar zou terechtkomen. En nu zou Bella erheen moeten. De huishoudster stond niet toe dat ze weer in huis gingen, maar riep de keukenmeid en liet haar Bella's mantel en bezittingen halen. Tussen de jammerlijke vodden lagen de speld, het haarlint en de fraaie onderrok die ze van de koopman had gekocht. Toen Cissie die dingen zag, wees ze ernaar en zei scherp: "Dat heeft ze niet meer nodig. Geeft u ze maar terug aan de koopman en zegt u hem dat we dit niet kunnen betalen. Hij kan ze het beste terugnemen." Hierop draaide ze zich om, ging op weg, de grote binnenplaats over, terwijl Bella zich snikkend vasthield aan haar rok. De huishoudster riep hen nog achterna: "Denk eraan, maandagmorgen om tien uur op de rechtbank ..." Toen ze naar huis liep had ze tweemaal het gevoel, te zullen flauwvallen. Ze moest zelfs op een gegeven ogenblik aan Bella vragen, het kind te dragen. Het laatste stuk van de tocht dat door de rotsen leidde, voelde ze dat ze niet meer kon. De moeheid overmande haar. Ze gaf het kind weer aan Bella, ging op een natte steen zitten en liet het hoofd op de borst vallen. Juist op dat moment kwam Cunningham opdagen. Hij boog zich over haar heen en vroeg: "Zal ik even helpen?" Ze hief het hoofd op en keek hem aan. "Nee," zei ze. "Het gaat wel weer, ik ben alleen doornat en koud." Hij keek naar het meisje met het kind. Haar gezicht was rood en gezwollen van het huilen. Toen keek hij Cissie weer aan. "Als ik jou was, ging ik zo vlug mogelijk naar huis," zei hij. "Anders vat je nog kou; het zou je dood kunnen zijn met die wind. Het begint ook al te hagelen." Toen ze opstond wankelde ze op haar voeten. Hij stak zijn hand uit en gaf haar een arm. Zo liep hij door, terwijl hij haar steunde. Bella kwam met het kind achter hen aan. Toen ze bij de hut kwamen en de kinderen de deur voor haar opendeden bracht hij haar naar binnen en zette haar in de stoel. Terwijl de kinderen om haar heen dromden zei hij: "Laat jullie zuster even met rust - ze is er niet best aan toe." Cissie keek Bella aan en zei: "Leg jij het kind even in de wieg." Tegen Sarah, die ontdaan en angstig naast haar was komen staan, fluisterde ze: "Zet jij even thee, Sarah, als je wilt?" "Natuurlijk Cissie, dadelijk," zei Sarah. Na enkele ogenblikken haalde ze diep adem. Ze keek op naar de man en zei: "Het was heel vriendelijk van u dat u me hebt willen helpen, dank u wel." Hij begreep dat dit betekende dat hij weer kon gaan. Maar hij moest eerst zeggen wat hij te zeggen had. Ditmaal was het een ultimatum. Hij had hartzeer dat het hem juist nu opgedragen was, maar de lord begon ongeduldig te worden, en dat was nog zacht uitgedrukt. Hij begreep wel dat de lord bezeten was van die ene gedachte: het kind zelf bij zich te hebben en op te voeden. Hij was zelfs al zover gegaan, dat de verdieping waar de oude kinderkamer lag, geheel opnieuw geschilderd moest worden. Daardoor was het hele huishouden op zijn kop komen te staan. Eén ding wist Cunningham nu zeker; de lord moest en zou zijn kleinzoon hebben, goedschiks of kwaadschiks, dat deed er niet toe. Daarom moest hij toch de boodschap aan haar overbrengen. Maar hij moest heel voorzichtig zijn, want ze was totaal overstuur, dat zag hij, en ze stond op het punt flauw te vallen. Hij besloot gewoon een gesprek met haar te beginnen. Dan kon ze weer een beetje tot zichzelf komen. Met een ernstig gezicht zei hij: "U hebt te ver moeten lopen. Bent u naar het gehucht gegaan?" "Nee," zei ze hoofdschuddend, "naar Shields." "Shields?" Hij trok zijn wenkbrauwen op. "Dat is ver weg, ook al zou het mooi weer zijn. En nu - met die felle storm —" Hij keek even naar Bella. Hij merkte dat het kind de aanleiding was voor haar verre tocht en zei: "Is dat ook een zusje van jullie? Ik heb haar hier nog nooit gezien." Bella's hoofd viel op haar borst. Aarzelend legde Cissie uit: "Ze is in betrekking geweest. Ik ... ik heb haar terug moeten halen." "O!" Cissie keek op naar de man tegenover haar. Afgezien van de predikant was hij de eerste volwassene met wie ze sinds weken sprak. En hij was bovendien beschaafd. Zonder twijfel moest hij veel van wet en recht weten. Ze zou het hem vertellen wat er met Bella aan de hand was, ze moest het even tegen iemand kwijt. Ze keek de kring kinderen rond en zei: "Gaan jullie even naar hiernaast. Annie mag wel hier blijven. Bella, jij gaat ook met ze mee." Ze gehoorzaamden haar. Cissie keek de man aan en zei: "Zou u misschien even willen gaan zitten?" Ze wees naar een kruk naast de tafel. Cunningham deed wat ze vroeg. Toen zei ze botweg: "We zitten in de narigheid." "Dat vind ik naar voor u. Mag ik weten wat de oorzaak is?" 'Het komt... het komt door Bella. Ze werkte bij mr. Braithwaite op Pinewood House in Westoe, in Shields. En toen ze daar was . . ." Ze schaamde zich zo dat ze het hoofd liet hangen. "Toen ze daar was ... heeft ze gestolen." "Gestolen?" Dat het hem diep schokte was duidelijk te zien. Ze knikte. "Voor zover ik heb kunnen nagaan was het niet helemaal haar schuld. Het meisje dat in de wasserij orders aan haar uitdeelde had zich allerlei spullen toegeëigend en gaf haar een zakdoek. Die had ze niet mogen aannemen; ze had toch kunnen zien dat die van de jongejuffrouw was, maar ze was er zo blij mee." Ze voegde er niet aan toe dat ze hem voor haar had meegebracht, maar ging voort: "Ze kreeg er nog een. Toen er een en ander werd vermist, vonden ze de zakdoek onder haar bed en ... en toen lieten ze me haar ophalen. En maandag om tien uur zal ze voor de rechtbank moeten komen. Wat... wat zouden ze haar voor straf geven, denkt u?" Cunningham stond op het punt haar gerust te stellen: "Kom, ik zou me maar niet al te bang maken. Ze is nog maar een kind - dat wordt niet streng gestraft. Vermoedelijk sturen ze haar een paar weken naar het tuchthuis -" maar hij hield zijn mond. Het was hem opeens ingevallen dat de lord uit een dergelijke toestand profijt zou kunnen trekken. Het meisje hield buitengewoon veel van al deze kinderen en de peuters van haar. Hij vermoedde dat ze er alles voor over zou hebben om haar zusje de straf te besparen die ze verdiende omdat ze had gestolen. Al zag men de lord tegenwoordig weinig in het openbaar, toch was hij lang geleden een tijdlang als rechter opgetreden en had recht gesproken. Hij kende alle kleine kneepjes van de wet voor zover het plaatselijke zaken betrof. Bovendien had hij invloedrijke vrienden, die hem bijzonder hoog achtten. Hij bezat de macht iets op gang te brengen of dit te verhinderen. Als hij het juiste woord zou spreken, zou de aanklacht tegen het kind worden ingetrokken. Hij zou deze zaak maar eens voorleggen aan de lord. En hij begon de weg voor zijn meester reeds te plaveien. Hij zei: "De leden van de rechtbank hebben allemaal grote macht. Vaak zien ze alles te zwaar. Dan staat de straf niet in verhouding tot het tamelijk kleine vergrijp. Zei je daarnet niet dat zij maar twee zakdoeken in haar bezit had en het andere meisje een heleboel spullen? Dan zie ik er toch van komen dat ze dezelfde straf krijgen." Een ogenblik had hij een hekel aan zichzelf toen hij zag dat ze bleek werd als een dode. Hij schaamde zich een beetje en stond op. Nu zou hij afscheidnemen, haar alleen laten met haar vrees, dat arme kleine ding - en morgen zou hij terugkomen om haar een voorstel te doen. Ze keek naar hem op. Hij wist niet goed raad met zijn houding en zei vrij onnozel: "Ik heb je niet zo kunnen helpen als ik had gewild, maar'" - hij spreidde zijn handen uit - "misschien kan de lord iets voor je doen." Nu had hij het zaad van de toekomst gezaaid. Hij knikte haar vriendelijk toe en ging naar buiten. Ze bleef naar de deur zitten staren, tot ze zich langzaam omdraaide naar het kind dat in zijn mandewieg lag. 's Nachts vroor het en de hagel van de vorige avond veranderde in een glashard glad laagje dat alle bulten en kuilen bedekte, zelfs in de rotsdalen. Nu konden Annie, Joe, Charlotte en Nellie glijbanen maken. Ze schaterden, telkens als er weer eentje ondersteboven viel. Alleen Sarah deed niet mee met het glijden. Ze zat in de hut en naaide uit twee meelzakken capes voor de kleintjes. Bella zat op haar hurken op een laag krukje bij het vuur. Ze klemde haar handen tussen de knieën. Haar gezichtje was een en al vrees, en als iemand tegen haar sprak barstte ze in tranen uit. Zo groot was haar schrik dat ze zelfs weigerde te eten -en dat voor Bella, die niets zo prettig vond als haar buikje vol te krijgen. Cissie was midden in de nacht opgestaan om haar te troosten, want ze lag aanhoudend te snikken en hield daardoor de anderen wakker. Ze nam haar mee naar de kamer en ging met haar dicht bij het nog smeulende vuur zitten. Ze hield haar tegen zich aan, zoals ze met Annie of Nellie deed en zei: 'Stil maar, stil maar, het komt heus in orde." Maar Bella hield niet op met vragen: "Wat zullen ze met me gaan doen, Cissie, waar sturen ze me naar toe?" Het was nu donderdag - vrijdag, zaterdag en zondag had ze nog, drie hele dagen voordat ze zou horen wat er met Bella ging gebeuren. Ze beeldde zich van alles in, wat ze wel zou doen. Ze zou haar ergens heen brengen en haar daar verstoppen. Maar die vrouw had gezegd, dat ze haar dan zelf verantwoordelijk zouden stellen, en wat moest er in dat geval van de andere kinderen terechtkomen? Ze zouden naar het weeshuis moeten. Dan zou al haar moeite vergeefs zijn geweest. Ze koesterde geen hoop meer dat de rechtbank mild over Bella zou oordelen, alleen maar omdat ze nog klein was. Acht jaar, zouden ze zeggen, dat is toch een leeftijd waarop je weet wat goed en kwaad is. Vorig jaar hadden ze nog een man laten ophangen omdat hij een schaap had gestolen en twee andere mannen hadden vijf jaar gevangenisstraf gekregen omdat ze hadden gestroopt. En ze waren betrapt doordat ze geraakt werden door zo'n op scherp gezet geweer. Een van hen moest daardoor nog een oog missen ook. Nu, ze hadden geluk gehad, want ze hadden opgehangen kunnen worden omdat ze een geweer bij zich hadden. Maar Bella had geen schaap gestolen, ze had geen geweer; ze had alleen twee zakdoeken gekregen, en in Pinewood House hadden ze alleen het bewijs dat ze er eentje in haar bezit had. Als ze hier zouden komen om huiszoeking te doen, zouden ze de tweede toch niet vinden, want de zakdoek lag allang twee voet diep begraven in de leemlaag bij de rivier. Had ze maar iemand die ze om raad kon vragen. Niet dominee Hedley. Die zou toch op dit moment weinig voor haar kunnen doen, want stelen was zonde. En zonde moest - zelfs naar de maatstaven van een dominee - streng worden gestraft. Ze had iemand nodig, iemand als Matthew. O, kon Matthew haar maar de helpende hand reiken. Was het maar zondag, dan kon ze het tegen Jimmy zeggen, en Jimmy zou dan teruggaan en het hem vertellen - dan zou hij vast komen. Maar dan zou het toch al te laat zijn, want nu hij op de molen woonde zou Jimmy hem pas maandag weer zien. En ze moest maandag om tien uur al in Shields zijn met Bella. Ze kon het onmogelijk tegen William zeggen. Stel je voor dat het die vrouw dan ter ore kwam. William was niet zo verstandig als Jimmy. Ze was misselijk van het piekeren en van verdriet. Wat was ze moe, zo vreselijk moe ... Wat zou ze zelf het liefste doen? Doodgaan, nu, te middernacht. Dat was malligheid, dat was zwak van haar. Wat moest er van die anderen worden als haar iets overkwam? Was ze nu maar niet zo doodmoe, ze moest er de laatste dagen steeds aan denken dat ze haast niet meer kon ... Net toen ze elk van de kinderen zijn kleine kom soep had gegeven, kwam de man weer terug. Ze had Joe net de mantel uitgeveegd omdat hij de soep gulzig naar binnen wilde slokken en waarschuwde hem dat hij niets meer zou krijgen als hij niet netjes langzaam at. Opeens werd er driemaal kort op de deur geklopt. Toen ze opendeed en hem zag staan was ze heel even bijna blij hem te zien. Al was ze altijd een beetje bang van hem, toch begon ze hem in zekere zin als een vriend te beschouwen. Hij keek naar de kinderen die rondom de tafel stonden en zei: "Is het mogelijk, even met je te praten? Zou het buiten te koud zijn, om even een klein eindje om te gaan?" Ze kneep haar ogen halfdicht en zei toen; "Nee, nee, ik zal een sjaal omslaan." Ze liep met hem de hut uit en toen ze een paar meter verder waren bleef hij staan en keek haar aan. "Ik had erg met je te doen, gisteren, vanwege die narigheid," zei hij. "Ik ben zo vrij geweest, de kwestie aan de lord voor te leggen. Zoals ik al eens zei, hebben mensen als de lord de macht, de loop van het recht tegen te houden. Tja ..." Hij zweeg even en wreef zijn gehandschoende handen tegen elkaar, alsof hij niet veel zin had om verder te gaan. Toen ze echter niets terugzei, maar haar ogen gespannen op hem gericht hield, voegde hij eraan toe: "De lord vermoedt dat hij mr. Braithwaite wel zal kunnen overhalen om de zaak door de vingers te zien. Maar . . . maar dan verwacht hij dat er op zijn beurt ook iets voor hem gedaan wordt. Ik ... ik hoef geloof ik niet te zeggen wat, is het niet?" Ze sloeg de punten van de sjaal die ze om haar hals had, over elkaar. Zo hard klemde ze haar duimen tegen haar keel dat ze bijna geen adem meer kreeg. Ze bewoog tot tweemaal toe het hoofd, maar er viel niet uit op te maken dat ze weer weigerde. Hij bleef staan en wachtte af. Zonder met haar ogen te knipperen staarde ze hem aan. Het zaad dat hij de avond tevoren had gezaaid was snel in haar ontkiemd. Het woekerde als een giftige liaan door haar gedachten. Alsof ze zich tegen iets moest verdedigen wat tastbaar was, stak ze de handen afwerend voor zich uit, trok zich een paar passen van hem terug en riep: "Nee, nee! Dat niet!" Bewegingloos bleef hij staan, met gebogen hoofd. Na een poosje keek hij haar aan en zei terneergeslagen: "Ik... ik heb mijn best gedaan. Ik heb alleen getracht je te helpen. En ... die boodschap moest ik overbrengen. De lord had het me opgedragen. Hij zei dat je, als je toestemde, nog steeds kon rekenen op wat hij in het begin heeft aangeboden. Je krijgt vijfentwintig shilling per week zolang je het kind bij hem laat." Hij wendde zich half van haar af en keek nog even naar haar over zijn schouder. "Er is niet veel tijd meer om te beslissen," zei hij. "Als ... als je zusje maandag voor het gerecht moet komen, zal de lord morgen al zijn best voor je moeten doen. Dus ... mocht je van gedachten veranderen, ga dan zo vlug mogelijk naar de Hall. Alle pachters zijn op de hoogte dat ze je de poort moeten binnenlaten." Ze keek hem na toen hij de glibberige helling naar de weg opklom. Zijn schouders waren gebogen; zijn hele lichaam drukte een droefheid uit die ze duizendvoudig in zichzelf herkende. Bella lag 's nachts alweer te huilen. Cissie moest het bed uit en nam haar mee, weg van de anderen, naar de kamer. Ze schudde haar eens flink door elkaar. "Hou je op," siste ze haar toe, "hou je eindelijk eens op." Toen hield Bella inderdaad op en jammerde met haar hoofd scheef: "Cissie, ik ben zo bang." Cissie liet zich langzaam voor de stoel op de hurken zakken en staarde haar aan. Ze stak haar hand uit, greep die van Bella en zei; "Ga maar terug naar je bed . .. alles komt goed; ik vind er wel wat op." Toen ging Bella inderdaad enigszins opgelucht naar bed. Het was namelijk voor het eerst dat Cissie haar toevertrouwde er iets op te zullen vinden. Ze geloofde Cissie als ze zoiets zei, net als Joe en de anderen. De volgende morgen om elf uur regende het toen ze met het kind in haar armen de deur uitliep. De druppels stroomden langs haar gezicht en waren koud als parels van ijs. De wind woei de sjaal om haar schouders op en blies die om haar hoofd. Als ze hem niet had vastgeknoopt zou hij weggewaaid zijn. Ze had een zak over de sjaal van het kind getrokken, opdat het niet doornat zou worden. Ze liep naar North Lodge. Dat was het dichtste bij. Zonder een woord te zeggen liet de pachter haar de poort binnen. Ze zei al evenmin iets, maar liep tussen het hoog opgeschoten struikgewas de met gras begroeide oprijlaan door die evenwijdig aan de muur naar de Hall leidde. Ze kwam langs de plek waar ze lang geleden eens over de muur geklommen was. Die keer was de aanleiding geweest voor de pelgrimstocht die ze nu naar de Hall moest ondernemen. Ze ging dwars door het park tot ze in de verte, als een grijze wolk, het huis zag liggen. Geen enkele boswachter hield haar tegen. Ze kwam door een aangelegde tuin, ging een brede trap op en bevond zich op een oprijlaan met grind. Toen moest ze nog een stoep op voordat ze onder de pui van de ingang stond, vlak voor een geweldige zwarte eikehouten deur die met koperen spijkers was versierd. Ze haalde de zak om de sjaal van het kind weg en liet die op het stenen terras vallen. Toen trok ze aan een knop die aan de muur zat. Binnen weerklonk een bel. De man die haar opendeed had een schitterend livrei aan van bruine stof, en een kniebroek. Hij staarde haar een ogenblik aan en ging toen opzij. Ook hij sprak geen woord. Ze ging de hal binnen en dacht dat ze droomde. Dat is het huis, het witte huis dat ik vroeger in mijn droom zag - zei ze bij zichzelf. Nu zal ik zo meteen wakker worden en dan is alles voorbij en gewoon. Doordat alles binnen zo prachtig was, werd haar indruk te dromen nog sterker. Levensgrote harnassen stonden aan beide kanten van de grote brede trap; kristallen luchters hingen aan het plafond en jachttrofeeën aan de muren staken hun koppen naar voren. Onder haar voeten lag een tapijt dat zo dik was, dat ze haar voetstappen niet eens hoorde. Nu kwam ze in een schemerige gang en zag de man met het livrei aan op zijn rug. Hij klopte op een deur, opende die en ging opzij om haar binnen te laten. Toen stond ze midden in een kamer waarvan de muren alleen uit boeken leken te bestaan... en daar was de lord. Toen de deur achter haar was dichtgevallen, stond hij op uit zijn stoel en kwam naar haar toe. Ze kon natuurlijk niet weten dat dit een hoogst ongebruikelijk gebaar was, evenals het feit dat hij een stoel greep en haar die aanbood. Ze wist evenmin dat de lord dit ogenblik als een van de grootste gebeurtenissen uit zijn leven beschouwde. Ze merkte zelfs niet dat hij diep in zijn hart medelijden met haar had. Cunningham had haar beschreven als een meisje dat bijzonder sterk van karakter was, dat trouw was en hartelijk. Zulke eigenschappen trof je niet vaak aan bij iemand die zo jong was en in zulke armoedige omstandigheden moest leven. Hij had zich afgevraagd hoe het mogelijk was dat een meisje uit het lagere volk zulke uitzonderlijke eigenschappen kon hebben en daarin zelfs boven zijn kinderen uitblonk. Hij was gewend altijd eerst het woord te nemen, vooral als hij met lieden van geringe afkomst sprak. Nu vond hij het erg moeilijk het gesprek te openen, en het viel hem haast nog zwaarder niet naar het kind te kijken dat ze in haar armen hield. Achteraf bedacht hij dat zelfs de verstandigste en handigste lieden wel eens iets zeggen wat zinloos is. Hij verbrak namelijk de stilte met de woorden: "Wat een storm." Ze antwoordde er niet op, maar staarde hem zwijgend aan. Toen draaide hij zich om en liep naar zijn schrijftafel. Hij ging zitten en wilde dat hij de situatie beter beheerste. Hij greep een pen en schreef een datum op papier, 5 december 1833. Met neergeslagen ogen zei hij: "Begrijp ik het goed, is je zusje in moeilijkheden?" "Ja sir." Ze hoorde haar eigen stem als van heel ver weg. "Ze werkte toch bij mr. Braithwaite op Pinewood Place, als ik het wel heb?" "Ja sir." "Nu, dan hoef je je geen zorgen meer te maken over die ellendige kwestie. Ik heb me al in verbinding gesteld met mr. Braithwaite en hem ertoe bewogen de aanklacht tegen haar in te trekken." Ze zei niet: "Dank u, sir." Ze keek hem over de schrijftafel aan en drukte het kind dichter tegen zich aan. Misschien hield ze het te stevig vast, want het begon zachtjes te huilen. De lord stond op, liep langzaam om de schrijftafel naar haar toe en zei, op haar neerkijkend: "Mag ik hem even bekijken?" Ze schoof de duifgrijze sjaal iets opzij zodat het gezicht van het kind vrijkwam, en ook de sjaal die eronder zat, zodat zijn handjes eruitstaken. Amper had het kind er een onder de sjaal uitgewerkt of het lag al stil en keek op naar het gezicht boven hem. Toen begon het opeens te lachen. De lord voelde plotseling een brok in zijn keel. Zijn blauwgeaderde lippen bewogen zonder dat hij het besefte. Met moeite scheurde hij zijn blik los van zijn kleinzoon. Hij keek de jonge moeder aan en zei vriendelijk: "Nu hoeft u zich over hem geen zorgen meer te maken, al kost het u moeite hem af te staan. Ik hoop dat u me zult geloven, als ik u zeg dat ik begrip heb voor wat u nu moet voelen. Maar hij is mijn kleinzoon en ik wil hem de eer geven die hem toekomt." Hij zweeg een ogenblik en ging toen verder: "De afspraak was dat u vijfentwintig shilling per week zou ontvangen. Dat zal u bij vooruitbetaling maandelijks worden overgedragen, met ingang van vandaag. Is er nog iets waarmee ik u van dienst zou kunnen zijn?" Ze had willen vragen: "Zou ik hem af en toe mogen opzoeken?" maar zei niets en schudde het hoofd. Ze wist dat dit een nutteloze vraag was. Als ze het hadden losgescheurd uit haar armen zou ze het kind nooit meer terugzien. Binnen deze versterking, omringd door bedienden, zou ze het niet meer te zien krijgen. Lord Fishel keek op haar neer. Hij had eigenlijk willen vragen of ze bereid was haar handtekening in de vorm van een kruisje te plaatsen onder de zakelijk opgestelde akte van afstand. Maar hij zag dat ze erg overstuur was en vreesde dat zo iets onherroepelijks tot een huilbui zou leiden, waarbij ze misschien zelfs van de afspraak zou afzien. Nee, het beste was, nu het kind te laten weghalen. Als dit eenmaal achter de rug was kon hij voortgaan met de zakelijke kant van de kwestie. Hij reikte naar de schel en toen Hatton daarop binnenkwam, zei hij: 'Haal alsjeblieft even mrs. Hatton." Er gingen een paar ogenblikken voorbij voordat mrs. Hatton kwam en de lord met een klein handgebaar te kennen gaf, dat zij het kind van Cissie moest overnemen. De vrouw bukte en strekte de handen naar hem uit, maar schrok van de blik in Cissie's ogen, die als een mes door haar heen sneed. Ze legde haar handen onder het kind en moest het met een lichte ruk uit Cissie's armen trekken, want ze liet niet meteen los. De huishoudster liep naar de deur, maar opeens fluisterde Cissie: "Mag ik misschien de sjaal die hij om heeft?" De lord wenkte dat mrs. Hatton hem moest geven en dacht tegelijkertijd: een kledingstuk minder dat moet worden verbrand. Hij werd ongeduldig. Ze moest nu maar zo gauw mogelijk weggaan. Dan kon hij tenminste naar het kind gaan kijken en het in zijn armen houden. De lord schelde weer en zei: "Voordat u weggaat moet u toch even de inwendige mens versterken. Hatton zal u naar de keuken brengen." Een ogenblik later kwam Hatton nogmaals binnen en hoorde het bevel van zijn werkgever onaangedaan aan. Cissie drukte de sjaal tegen zich aan en stond op. Toen ze in haar volle lengte voor hem stond kreeg ze opeens de eigenaardige gewaarwording dat ze door de vloer zakte. Ja, ze voelde het, de vloer begaf het... er kwam een groot gat in en ze sloeg voorover - ze viel erin, maar greep in haar val de lord vast zodat hij ook in het gat terechtkwam. Van ver weg hoorde ze opeens haar eigen stem schreeuwen: "voor twee zakdoeken . . . u hebt hem voor twee zakdoeken gekocht.. .!" Twee uur later reed de gewone koets die voor boodschappen, bagage en dergelijke werd gebruikt, over het pad boven de hut. Cunningham stapte eruit en hielp haar uit de koets en langs het modderige karre-spoor naar beneden. Hij gaf haar een arm en bracht haar in de hut. Daar zette hij haar in een stoel en zei tegen het grootste meisje: "Pas goed op je zuster. Ze moet wat gaan rusten, want ze voelt zich niet goed." Hij klopte Cissie even troostend op de schouder en staarde haar medelijdend aan voordat hij zich omdraaide en wegging. De deur viel achter hem dicht. De kinderen dromden om Cissie heen. De oudsten vroegen niet waar Richard was, maar Annie, die alles zei wat haar hart haar ingaf en niet groot genoeg was om te merken dat er iets naars was gebeurd, stelde de vraag: "Waar is onze Richard, Cissie? Waar heb je hem gelaten?" Alle spieren van Cissie's doodsbleek gezicht begonnen te trillen. Ze keek naar Annie, maar gaf geen antwoord. Van het kindergezicht gleed haar blik naar haar gebalde vuist. Langzaam opende ze haar vingers. Op de palm lagen vijf gouden sovereigns. Ze keken er allemaal naar of ze hun ogen niet konden geloven. Dat was geld, echt geld, een heleboel. .. Op dat ogenblik herinnerde ze zich, wat Jimmy lang geleden had gezegd toen hij Joe leerde een wildklem te zetten. Hij zei: "Als Joe eenmaal weet hoe hij het doen moet, zul je nooit meer iets tekort komen."