3
Het was eind november. De dagen begonnen te korten en werden kouder. De nachten waren lang, maar binnen in de spelonk heerste een vleugje gezelligheid. Het vuur brandde dag en nacht en tussen de vier muren was het zelfs op de koudste dagen lekker warm. De houten stammen tegen de muren deden niet alleen dienst als steunen, maar versterkten ook Cissies gevoel dat het er veilig was. Veertien dagen tevoren had Matthew de laatste lading hout gebracht. Daarna had ze hem niet meer gezien. Ze vroeg zich af of dat verband zou houden met wat er die dag was voorgevallen. Toen hij bezig was het hout van de wagen te laden kwamen er twee vrouwen uit hun gehucht het pad langs. Zij waren ook in het bos geweest, zoals de takkenbossen op hun rug lieten zien. Ze bleven stilstaan en keken naar de grote stapel die bovenop de wagen lag en de man die bezig was hem af te laden. Hij had even opgehouden en hen strak aangekeken. Een van hen had een geluid gemaakt - een luid minachtend "bah" - en toen zag Cissie dat hij zijn kaken opeenperste. Nu, zelfs al had dit voorval er hem nadien van weerhouden langs te komen, die morgen was het haar duidelijk geworden dat ze gebrandmerkt was, want ze was in het gehucht de twee vrouwen tegengekomen. Sarah had haar verteld dat de Robinsons bezig waren een varken te slachten. Dilly Taggart had het haar verteld. Ze was naar het gehucht gegaan om te vragen of ze bij hen soms lever en nieren kon kopen. Langs een achterweggetje kwam ze op het erf van Robinson, waar de varkens liepen. Het was duidelijk te zien dat er pas geslacht was. Mr. Robinson stond in de schuur het varken uit te snijden. Hij draaide zich half om toen ze naar hem toe ging en vroeg: "Is er nog iets overgebleven, mr. Robinson?" Voordat hij een woord had kunnen uiten kwam zijn vrouw er al aan. Haar ogen stonden nijdig en met ijskoude stem gaf ze Cissie te verstaan: "Nee, alles is al weggegeven." Toen voegde ze eraan toe: "Als ik geweten had dat je het kon gebruiken had ik wel wat voor je bewaard, maar we dachten dat je niks nodig had." Ze staarde de vrouw aan, toen de man. Ze draaide zich om en liep weg. Buiten, op het pad, was ze de beide vrouwen weer tegengekomen, die hadden gezien dat Matthew haar hout bracht. Ze heetten mrs. Smith en Mrs. Proctor. Ze staarden haar aan en zij staarde terug voordat ze hen de rug toedraaide. Mrs. Proctor was de weduwe van de vroegere doodkistenmaker. Ze had geen kinderen en woonde nu bij mrs. Smith. Amper had Cissie een paar stappen gedaan of met een klap kwam er een stuk modder tussen haar schouders terecht. Met een ruk draaide ze zich om. Ze zag dat mrs. Smith naar haar had gegooid en dat mrs. Proctor zich bukte en een handvol keien opraapte. Maar toen ze overeind kwam en haar arm achteruitbracht om te gooien, hield ze er ineens mee op. Terwijl ze Cissie nog steeds aankeek liet ze de keistenen uit haar hand op de grond vallen. Het klonk alsof een koe zijn darm leegde. Toen ze bijna thuis was en in haar eentje naar de rots ging, liet ze haar tranen de vrije loop. Voordat ze echter de spelonk binnenging zorgde ze ervoor dat ze haar gezicht goed drooggeveegd had, vanwege Sarah, Charlotte, Joe, Annie en Nellie. Toch leek de hut nu erg leeg, evenals de spelonk. Bella werkte al een maand in Pinewood House in Westoe, dat in Shields lag. Ze had al tweemaal een middag vrij gehad en was hen opgetogen komen vertellen hoe geweldig mooi het in dat huis was. Ze waren met zijn negenen in het gezin, en er liepen vijftien bedienden rond om voor hen te zorgen. Mr. Braithwaite, de eigenaar, bezat een grote brouwerij en nog meer huizen. Tegen Cissie had ze gezegd, dat die flauw zou vallen als ze per ongeluk zag hoeveel kleren de jongedame in dat huis wel had. Ze wist ook te vertellen dat miss Catherine, die van dezelfde leeftijd was als zij, nooit minder dan vier onderrokken droeg en de twee bovenste hadden elk zes kantstroken tussen het middel en de zoom. En een leven dat ze in dat huis hadden, en een bezoek dat er kwam, en een rijtuigen die af en aan reden! O, prachtig was het er, prachtig gewoonweg! Maar na een tijdje gaf ze toe dat het werk niet meeviel. Ze stond van 's morgens zes tot 's middags twaalf aan de wastobbe en de mangel, al had ze natuurlijk wel even vrij om te ontbijten. Van twaalf uur tot half zeven 's avonds moest ze strijken, alleen het goed van de bedienden. Ze kreeg een half uur vrij om te eten. En mrs. Weir, de wasvrouw, had haar beloofd dat ze de zakdoeken van de jongedame zou mogen strijken als ze goed haar best deed. Nu, ze zat te hopen dat dat gauw zou mogen. Als Mary op bezoek kwam ging het niet zo vrolijk toe. Mary was stil en zag er doodmoe uit. Ze was mager, veel magerder zelfs dan Sarah en Charlotte. Ze zei niet veel maar ging dicht bij Cissie zitten en wou er maar niet weg. Op een dag sloeg Cissie haar arm om Mary heen en vroeg: "Gaat het nu wel goed, Mary?" Er kwam een mist van tranen in de blauwe ogen. Ze antwoordde: "Als ik veertien word en genoeg heb geleerd, Cissie, mag ik dan ergens anders heen?" "Ja liefje," zei Cissie toen, "Nattuurlijk. Misschien al eerder." William had haar altijd meer zorgen gebaard dan Jimmy, maar nu ging het net zo met Bella en Mary. Mary was haar zorgenkind, ofschoon ze juist erg bang geweest was dat Bella het niet zou redden, tot deze zo opgetogen vertelde hoe heerlijk het was. In elk geval hoefde ze nu nog maar voor vijf kinderen te zorgen. Omstreeks het midden van december was ze 's morgens niet langer meer misselijk. Ze voelde zich lichamelijk weer goed. Haar maag was een beetje dikker, 's Nachts legde ze er haar handen op. Het deed haar echter niets. Ze had geen spijt dat het zo was; het was nu eenmaal gebeurd en kon niet ongedaan worden gemaakt. Ze moest het onder ogen zien. En ofschoon ze dit kind niet wilde hebben, leefde het toch in haar en het zou geboren worden. Het zou een deel van haar zijn. Zelfs al had ze part noch deel aan wat er die dag gebeurd was, toen ze verkracht werd, toch zou dit kind een deel van haar zijn. De zondag voor kerstmis brak aan. Ditmaal kwamen de jongens niet met hun zakken lopend over de rotsen, maar werden ze op de kar door Matthew gebracht. Op de kar lagen niet alleen de zakken met de gebruikelijke goede gaven in de vorm van havermout, brood en kaas, maar er lag ook een zak op met krentenkoek, een zak uien en een schotel met erwtenpudding. Maar daar bleef het nog niet bij; er lag nog een baal met kleren op de wagen. Die waren van de moeder en de grootmoeder van Rose Watson geweest. Ze hadden op de zolder in een kist gelegen en Matthew bracht de boodschap over dat Cissie er misschien wel iets voor de kinderen van zou kunnen maken. Rose was toch een vriendelijk mens. Maar Cissie snapte drommels goed waarom. Was dat nu maar niet zo, dan zou ze haar hiervoor kunnen zegenen, want de kleren waren een geschenk van de hemel. Het was al weken geleden dat ze Matthew had gezien. Nu hij er was kon ze hem niet recht aankijken. Met hem was het net zo, hij ontweek haar blik. Hij bemoeide zich bijna uitsluitend met Annie, Charlotte en Sarah, die om hem heen dribbelden, hem aanraakten en jaloers op elkaar waren als hij een van hen over het hoofd streelde. Ze kenden immers geen andere mannen. Intussen waren William en Jimmy druk bezig, speels met Joe te robbedoezen. Ze porden en plaagden hem, alles in het vriendschappelijke, terwijl hun wangen gloeiden en hun ogen straalden. Ze zagen er geweldig goed uit, vond ze. Eindelijk werd de uitgelaten stemming iets minder. Toen keek ze Matthew aan en zei: "Wil je soms een kop thee?" Hij wilde al weigeren, maar bedacht zich en zei: "Ja, eigenlijk wel. Het was een koude rit, ik lust best iets warms." Nee, hij hoefde er niet bang voor te zijn haar voorraad thee op te drinken. In de grote zak van zijn overjas zat een kwart pond, dat hij op de kast wilde leggen als ze even niet keek. En hij had ook een pond suiker bij zich, wat voor haar een hele luxe moest zijn. Toen ze allemaal hun thee op hadden stelde Jimmy, met een wijsheid 120 die zijn jaren te boven ging, voor om met zijn allen naar buiten te gaan. Ze zouden hout gaan hakken, besliste hij. "Kijk hier heb ik wat gerstesuiker, voor degeen die het meeste klein hakt." Met zijn ene hand hield hij de lekkernij omhoog en porde met de andere zijn broertje in zijn zij. Ze renden gezamenlijk de deur uit, zodat Cissie een paar minuten alleen kon zijn met Matthew. Cissie stond op en sloot de deur achter hen, anders werd het koud. Toen merkte ze ineens dat er iets bovenop de kast lag. Ze streelde de pakjes met suiker en thee en zei zacht, over haar schouder: "Wil je haar alsjeblieft van me bedanken?" Hij zweeg een ogenblik. "Dat snapt ze vanzelf wel," zei hij toen. Weer hield hij even zijn mond. "Hoe gaat het nu met je?" "O, heel goed," zei ze. Ze keek hem aan en glimlachte. "Dat hout van jou is een Godsgeschenk; zonder dat hout zouden we het nooit hebben kunnen redden." "Heb je nog wel genoeg voor de volgende maand?" vroeg hij. "O, ik doe er nog wel langer mee. De houtstapel is nog hoger dan het huis." Haar ogen gleden langs de zoldering. "En bovendien sprokkel ik er nog bij, dan kom ik er langer mee toe." "Dat moet je met dit weer niet meer doen. Voel je .. . voel je je nu wel goed?" "Ja hoor, best," zei ze en rechtte haar schouders, alsof ze daarmee haar dikke maag wegkreeg. Hij liep even heen en weer naast de tafel, bleef toen voor de stookplaats staan en hield zijn handen bij het vuur. "Weet je al wie je ermee kan helpen?" vroeg hij. "Helpen?" Zonder om te kijken wist hij dat ze hem vragend aanstaarde. Hij antwoordde, nog steeds met zijn rug naar haar toe: "Ik bedoel, dat er toch een vrouw moet komen, als het zover met je is." Hij voelde dat ze zich verwijderde en bij de ingang van de spelonk ging staan. "Er moet iemand bij je zijn," zei hij en slikte de woorden in. Het is tenslotte je eerste. In plaats daarvan zei hij: "Er is een goede baker in Rosiers mijndorp. Ze heet Hannah Bellamy. Ze is ruw in de mond, maar heeft een goed hart." Ze dacht even zwijgend na. Hij had gelijk, ja, hij had gelijk. Maar moest hij haar dat nu komen vertellen? Hij zei niet: ga naar het gehucht en vraag of een van de vrouwen daar je komt helpen. Dat zou heel gewoon zijn geweest - hij had vast gehoord dat ze haar met modder hadden bekogeld; zo iets werd heel vlug overal bekend. Hij draaide zich nu echter om en zei rustig: "Kom, ik moet er weer eens vandoor. Ik moet mijn moeder naar de kerk brengen. Ze zal al wel zitten te wachten." Ze knikte hem toe en liep naar de tafel. Ze bleef er met beide handen op steunen en mompelde zacht: "Je bent zo goed voor me geweest, zo vriendelijk ... ik vind het akelig om je iets te vragen. Maar toch moet ik het doen." "Zeg het maar." Ze keek naar hem op en toen naar de deur. Ze zei: "Ik zou het erg prettig vinden als er een slot op de deur was. Dan kunnen de kinderen de deur op slot doen als ik soms weg moet. Zou ik misschien twee haken van je kunnen krijgen om er een ijzeren staaf in te leggen. Daarmee kan ik de deur van binnen sluiten." Hij kneep zijn ogen even dicht. "Zit er soms iemand achter ze aan?" Even schudde ze bijna onmerkbaar het hoofd. Toen bekende ze hem: "Ja, eergisteren. Toen kwam er een man hier die Joe wilde kopen." "God bewaar me! Wat zeg je me nou?" "Ja, hoe vind je het? Eerst bood hij drie guineas en toen begon hij op te bieden tot vijf. Hij zocht naar schoorsteenjongens. Ik laat Joe nu niet meer alleen. Maar hij is zo'n robbedoes, ik weet nooit precies waar hij uithangt." Matthew ademde diep in. Door sommige dingen kon hij buiten zich zelf raken van woede. In Hetheringtons POOR MAN GUARDIAN had hij gelezen dat de rijken beweerden hun schoorstenen zo te bouwen, dat de jongens die erin moesten klimmen om ze schoon te maken, gemakkelijk hun werk konden doen. Dat was echter verre van waar. En nu trachtten een paar parlementsleden al een wet ingevoerd te krijgen die kinderen beneden de tien jaar verbood, schoorstenen schoon te maken. Dominee Hedley zei dat een kind van die leeftijd hoogstens een vak zou mogen leren, maar geen zwaar werk zou mogen verrichten. Hij bedoelde daar de arme kleine schavuiten uit de weeshuizen mee. En hij had ook gezegd dat eigenlijk geen kind onder de veertien ergens zou mogen werken. Matthew zelf meende dat die wet er wel door zou komen. Er werden immers zelfs kinderen van vijf en zes jaar aangenomen. Als de ouders er vijf guineas voor kregen aangeboden, deden ze het meestal maar al te graag. Daardoor was het aanbod groot, want het betekende ook dat ze een kind minder te eten hoefden te geven. Maar nog geen volle maand geleden was er een kind omgekomen. Het was zo uitgeput, dat het uit de schoorsteen in het vuur viel, waar het een verschrikkelijke dood stierf. Er moest werkelijk iets aan die misstanden gedaan worden. Maar het waren er zoveel. En je kon in je eentje zo weinig beginnen. Als je zo'n ronselaar een pak slaag gaf kon je er maar al te vlug voor achter de tralies komen. Of ze zonden je naar de strafkolonie in Zuid-Wales. Drie jaar geleden waren de gebroeders Liley nog opgehangen omdat ze een jachtopziener hadden verwond. Ja, dominee Hedley had het bij het juiste eind, vond hij. Kinderen moesten lang leren, vooral lezen en schrijven. Dat was de oplossing. Maar in zekere zin moest je als man heel standvastig zijn als je die mening toegedaan was. Je moest een slot op je mond zetten en je handen in bedwang houden en voor jezelf weten hoe je tegenover alles stond. Grimmig antwoordde hij: "Ik zal er vlug voor zorgen. Morgen breng ik je die haken en ik zal ze voor je vastzetten ook. Je moet Joe maar goed in de gaten houden, de komende dagen. En pas op voor die ronselaar. Als ik hem toevallig tegen het lijf loop hoeft hij er niet op te rekenen dat hij er zonder meer vanaf komt." Terwijl hij het zei besefte hij echter dat het hem weinig zou helpen als hij de ronselaar aangaf. De rechtbank, in de persoon van rechter Tallen, zou toch op zijn hand zijn en de boete voor hem betalen. Dat gebeurde geregeld, want de rijken die in de grote huizen woonden, waren van mening dat er toch schoorsteenjongens moesten zijn. Als hun schoorstenen niet steeds schoongemaakt werden kwam er brandgevaar. Dan kon hun huis afbranden. Soms vroeg hij zich af waarom hij eigenlijk naar dominee Hedley luisterde, want die zat het grootste gedeelte van zijn tijd toch uit te weiden over Gods goedheid, behalve als hij hem leerde lezen. Maar voor wie was God goed? Alleen voor de lords, de grootgrondbezitters die de macht hadden, de eigenaars van de fabrieken en de mijnen. Die goede God toch! Hij ging zwijgend de deur uit. Cissie dacht bij zichzelf dat Matthew soms iets over zich had dat ze niet begreep. Maar dat kon toch ook niet - wat wist ze eigenlijk van hem af, behalve dat hij een goed vriendelijk mens was, die veel voor haar voelde. Ja, hij voelde veel voor haar, maar meer ook niet. Anders zou hij immers nooit met Rose Watson willen trouwen, zelfs al waren er nog zoveel familieleden van hem afhankelijk! Op hetzelfde moment besefte ze echter dat die gedachten voortkwamen uit het feit dat ze het betreurde geen jong meisje meer te zijn. Ze was nu een vrouw en verwachtte een kind. Op de vierentwintigste december raasde de sneeuwstorm over de heuvels en de hele volgende dag werd het niet helemaal licht. Het schemerde. Alleen als ze een nieuw houtblok op het vuur gooide en dit opvlamde, konden ze elkaars gezichten onderscheiden. Maar het was lekker warm. Ze had de oude kleren van Rose voor de kinderen vermaakt, zodat ze het ook buiten niet koud meer hadden. Bovendien aten ze konijn met mangelwortels en aardappels. Joe had twee dagen geleden het geluk gehad op de rotsen het konijn te bemachtigen. Ze hadden eveneens voorraad genoeg voor de kerstdagen. Toen de jongens naar huis kwamen brachten ze immers een varkensbout mee, met heel wat lekker mager vlees eraan, een groot krentenbrood en de erwtenpudding. Op heiligavond deed ze wat haar va altijd had gedaan. Ze zorgde ervoor dat ze zich allemaal met warm water konden wassen voordat ze naar bed gingen. Anders wasten ze zich koud, of liepen naar de rivier, maar op heiligavond moest dat toch anders zijn. Toen een van de meisjes zich had gewassen trok ze haar haar onderjurk aan en stopte haar meteen in bed. Joe volgde haar voorbeeld met zijn werkhemd aan. Toen ze allemaal in bed lagen, maakten ze pret; ze plaagden elkaar en stoeiden totdat Cissie ineens in de spelonk opdook. In het schemerlicht van het vuur in de stookplaats tuurde ze naar de kinderen en waarschuwde: "Ophouden jongens, anders vertik ik het om morgen iets lekkers voor jullie te koken. Pas op, hoor!" Toen werd er nog even gegiecheld en gekird, omdat ze toch wel wisten dat ze zoiets nooit zou doen. Van alle kanten klonk het: "Slaap lekker, goedenacht, Cissie van ons," en toen doken ze allemaal onder de dekens. Ze ging bij de stookplaats zitten en deed haar schoenen uit. Ze keek naar haar rode voeten met de blaren van de kou - ze had al maanden geen kousen meer aan gehad. Ze stopte ze traag in het snel afkoelende water waarmee ze de kinderen had gewassen. Toen sloot ze haar ogen, zuchtte en rustte uit. Ze was zo doodmoe dat ze op hetzelfde ogenblik indutte. Hoe lang ze geslapen had wist ze niet, maar opeens schrok ze wakker doordat er op de deur werd geklopt. Ze sperde haar ogen wijd open en keek. Ze kwam overeind, vergat dat haar voeten nog steeds in de kuip met water zaten, dat intussen koud was geworden, en morste tot haar ontzetting wat water op de grond. Ze greep even een versleten handdoek en droogde haar voeten oppervlakkig af. Toen ging ze naar de deur en vroeg: "Wie is daar?" "Matthew." "O," zei ze en nam de ijzeren staaf weg. Ze gooide de deur wijd open. Daar stond hij in de deuropening, en schudde de sneeuw van zijn hoed en jas. Hij stapte de kamer in. Ze staarde hem aan. Zijn wimpers zaten vol sneeuw. Ademloos zei ze: "Hoe kreeg jij het voor elkaar, op de wagen door die hoge sneeuw hier te komen?" Hij liep naar de tafel en zette er de lantaren op die hij bij zich had en legde er een grote zak naast. "Met paard en wagen zou het niet gelukt zijn. Ik ben komen lopen," zei hij. "Komen lopen?" Dat ellendige eind door de verraderlijke rotsen, met alle kuilen en gaten, was bij daglicht al bijna onoverkomelijk, maar 's nachts kon er helemaal van alles gebeuren. Als je viel werd je de volgende morgen doodgevroren gevonden. Ze zei: "In zulk slecht weer moet je er 's nachts niet op uit gaan." Hij keek naar het meisje dat op blote voeten op de stenen vloer stond. "O ja? En jij mag je schoenen wel eens aantrekken, anders haal je je nog een dodelijke kou op je lijf." Er klonk een geluidje waarmee ze kennelijk wilde laten merken dat hij zich niet bezorgd hoefde te maken. "Daar ben ik aan gewend, hoor. Ik heb ze . . . ik heb de kinderen gewassen." Ze liep naar de stookplaats en greep de kuip. Ze sleepte hem in een hoek. Toen keek ze Matthew pas weer aan en zei: "Geef mij je jas maar, anders heb je er straks geen profijt van als je terug moet." Even zweeg hij alsof hij erover na moest denken. "Goed, je hebt gelijk," zei hij toen. Hij trok zijn jas uit en draaide hem binnenste buiten. Hij legde hem over een stoel en merkte op: "Ik ben vandaag naar de markt in Shields geweest." "O ja? Ik ben nog nooit naar een markt geweest. Mijn va heeft gezegd dat hij ons er nog eens mee naar toe zou nemen, maar... maar daar kreeg hij de kans niet meer toe." "Nou, het is er leuk. Heel wat te zien. En veel volk! Je zou zelfs niet kunnen omvallen, zo vol is het. Maar als je ertussenuit bent en weer de stad uit gaat ben je wel blij! Al dat lawaai en die drukte!" Hij haalde de zak leeg, en legde de inhoud ervan op tafel. "Kijk, zo iets is wel lekker, voor de kerstdagen." Het waren zes sinaasappelen en een zak appelen om te poffen. "In dat zakje zitten pepernoten," wees hij, "dan kunnen ze hun kaken moe kauwen." En toen haalde hij twee pakjes voor de dag die hij apart legde. Het ene was iets groter dan het andere. Hij legde ze op elkaar en reikte ze haar toe. "Een warme kerst, Cissie," zei hij zacht. Ze nam de pakjes aan, keek er een ogenblik naar en hief haar ogen naar hem op, dodelijk verbaasd. "Ik hoop dat ze goed passen. Ik heb ernaar moeten raden welke maat je hebt." Ze staarde hem nog steeds aan. "Nu, moet je ze niet openmaken en kijken wat erinzit?" vroeg hij. Ze maakte eerst het kleinste pakje open. Er rolden twee lange, bruine handgebreide kousen uit. Ze kneep haar lippen op elkaar en zei niets. Toen frommelde ze met trillende handen het tweede pakje los. Toen ze het papier erafwikkelde was het net of de inhoud groter werd en luchtiger. Er kwam een duifgrijze sjaal voor de dag met een roze franje. Toen ze hem omhooghield viel haar mond open, zoals bij Charlotte of Sarah, wanneer die iets ongelooflijk moois zagen. Ze leek net een kind dat graag geloven wil in wat het ziet, maar niet goed durft. Ze sloeg haar ogen naar Matthew op maar kon geen woord uitbrengen. Een gloed sloeg door haar heen; haar ogen straalden. Ze had nog nooit in haar leven iets bezeten dat mooi van kleur was. Haar kleren waren altijd zwart of heel donkerbruin en iets nieuws had ze nooit bezeten. Eenmaal per jaar zocht vader het geld op dat hij er speciaal voor bij elkaar gespaard had en ging dan naar de voddenmarkt in Newcastle. Voor vijf shilling kocht hij daar een hoop afgedragen kleren, genoeg voor een heel jaar. Dan moest haar moeder die altijd voor hen vermaken. Maar mooi gekleurde dingen had va nooit meegenomen. Hij zocht altijd spullen van sajet en kamgaren, want die gingen het langste mee. En nu zat ze met een duifgrijze sjaal in haar handen, met een glanzende roze franje eraan ... Ze sloeg er haar armen omheen en drukte de sjaal tegen haar hart of het een kind was. Haar hoofd viel voorover op haar borst. Tranen drupten langs haar gezicht op de grijze wol. "O, Cissie, Cissie." Matthew kwam naast haar staan. Hij legde zijn hand op haar schouders. "Toe, huil niet. Ik dacht dat je er blij mee zou zijn omdat het... omdat het nu eens iets anders dan anders was." Haar hoofd boog nog dieper voorover en de snikken schokten door haar lichaam. Zijn handen gleden weg van haar schouders, omlaag om haar middel. Hij drukte haar zacht en innig tegen zich aan, met zijn kin op haar gebogen hoofd. Zijn ogen staarden nietsziend naar de ruwe rotsmuur tegenover hem, waar kleine druppels vocht langsliepen. Ineens brak er iets in hem, wat hem lang had weerhouden. Zijn mond verdween in haar haar. Hij wreef zijn gezicht heen en weer over haar hoofd. Ze hield de sjaal nog steeds vast, met haar armen eroverheen gekruist, alsof het een slagboom was die hen scheidde. Hij greep het kledingstuk en wierp het op tafel. Toen hief hij met zijn ene hand onder haar kin haar hoofd op, zag haar in het betraande gezicht en mompelde met een prop in zijn keel: "O Cissie ... ik houd van je ... Dat weet je toch? Ik houd van je, maar... ik moet wel met die andere vrouw trouwen, het kan niet anders ..." Hij schudde haar zacht. "Begrijp je niet waarom, Cissie? Snap je het niet?" Ze slikte, sloot haar ogen en knikte. Half fluisterend, half brommend klonk zijn zware stem: "Als ik het voor het zeggen had, nam ik je mee, met al de kinderen ... en ..." Even rukte zijn hoofd opzij: "en ook dat kind dat op komst is ... Ik zou ervoor zorgen of ze van mezelf waren. Maar die oudjes thuis . . . ik kan ze niet langer zelf onderhouden. De zaken gaan slecht." Slecht? Ze gingen steeds slechter, de laatste twee maanden. Na de wagen die hij voordien had moeten maken, had hij geen opdrachten meer gekregen. Om Jimmy bij zich te kunnen houden had hij Walters nog maar halve dagen laten komen. Hij was stapelgek dat hij nu in Shields die dure sjaal had gekocht, van zeventien en een halve shilling, en nog twee shilling had uitgegeven voor kousen. Dat kon hij eigenlijk niet opbrengen. Hij had van dat geld Riley moeten betalen. Nu ja, Riley zat niet om brood met boter verlegen. Het kon best nog even lijden, anders zou Matthew er meteen mee op de proppen zijn gekomen. Maar Riley had vier smederijen. Die kocht andermans eigendommen op. Hij kon best nog wat wachten. Zeventien en een halve shilling - hoe moest Matthew het weer bij elkaar krijgen? Ach wat, naar de hel met die zorgen - naar de hel ermee! Misschien was het de eerste en laatste keer dat hij haar iets kon geven — van zijn eigen geld, tenminste. Smekend zei hij, met zijn hoofd naar het hare toe gebogen: "Cissie, zeg alsjeblieft tegen me dat je het begrijpt.. . dat je het begrijpt waarom ik het doen moet, toe, Cissie, zeg het. .." Ze schraapte haar keel en veegde met haar vingers haar tranen weg van haar wangen. Toen zei ze zacht: "Ja Matthew, ik begrijp waarom." Ze keken elkaar diep in de ogen. Zijn adem streek over haar gezicht. Hij fluisterde: "Wil je me nog iets vertellen? Houd je eigenlijk ook van mij?" Ze sloeg haar ogen niet neer maar zei niets. Opeens viel ze echter tegen hem aan. Zijn mond sloot zich om de hare. Zo stonden ze dicht aaneengesloten. Ze wankelde en hapte naar adem. Weer staarden ze elkaar aan. Toen trok hij haar mee naar de enige stoel die een rugleuning had. Hij ging zitten, trok haar voorzichtig op zijn knie en wiegde haar in zijn armen of ze een kind was. Gesmoord klonk zijn stem: "Laten we nog even bij elkaar blijven zitten. Misschien moeten we het hiermee ons leven lang doen."