Dan doet ze eindelijk haar mond open. ‘Ik heb het druk, Rebecca,’ zegt ze. ‘Ik heb helemaal geen zin om naar je te luisteren.’
‘Maar,’ zeg ik, ‘je moet luisteren. Ik wil dat dit nu wordt uitgesproken. Ik kom de dag niet door als mijn wangedrag tussen ons in blijft hangen.’
Lorna knijpt haar ogen tot spleetjes. ‘O ja? Moet ik luisteren?’
‘Ik bedoel niet dat het moet, ik bedoel alleen, wil je alsjeblieft naar me luisteren? Ik voel me verschrikkelijk. Dus laat me alsjeblieft mijn excuses aanbieden, dan kunnen we verder.’
‘Je stinkt, weet je dat?’ zegt ze, en ze staat op en loopt naar de keuken. ‘Wil je er in godsnaam voor zorgen dat de cliënten je zo niet zien?’
Ik overweeg om haar achterna te lopen en op mijn knieën te gaan, en mezelf met een stok te kastijden, wat dan ook, maar juist op dat moment komt Joshua op zijn bekende manier zijn kantoor uit stuiteren.
‘Mogguh,’ zegt hij, op weg naar een kop koffie. ‘Hoe is het?’
‘Ik heb een kater, vrees ik,’ zeg ik zwakjes. Het heeft geen enkele zin om er omheen te draaien.
‘Dan moet je een borrel nemen,’ zegt hij en hij loopt door. ‘Mogguh!’ schreeuwt hij tegen Lorna als hij in het keukentje komt. Ze duwt de deur dicht en ik weet dat ze het over mij hebben.
Terwijl de fysieke kater al wat wegtrekt, blijf ik zitten met de geestelijke kater, die twee keer zo sterk is en tien keer zo ellendig. Ik deug niet. Ik weet dat ik met een paar slokken te veel op de neiging heb luidruchtig te worden en dat ik dan doe of het me niets kan schelen wat anderen van me denken. En ik weet ook dat ik de volgende dag overloop van spijt en schaamte. Ik ben te oud voor dit soort gedrag. Maar toch laat ik het steeds weer gebeuren. Dan zeg ik ja tegen het ene na het andere glas wijn, ook al ben ik in het gezelschap van iemand die ik in mijn fantasie graag eens flink de waarheid zou willen zeggen. En ook al weet ik donders goed dat dat geen goed idee is, toch sla ik het volgende glas niet af. En dan durf ik ineens alles. Meegesleept door mijn eigen waanzinnig scherpe teksten, mijn vermogen om argeloze voorbijgangers te verbluffen met mijn recht-voor-zijn-raap bravoure, en de manier waarop ik mijn vijanden kleinkrijg. Over het algemeen kom ik ermee weg omdat het komische aspect zwaarder weegt dan mijn wreedheid – en zoals ik net al zei, ik ben van nature helemaal niet zo gemeen. Maar ja, ik heb ook nog nooit iemand meegemaakt aan wie ik zo’n hekel heb als Lorna. Dus was het stom van me. Onvolwassen. Echt zo’n kijk-mij-nou moment van iemand die zich doorgaans in de schaduw ophoudt.
Lorna laat me de hele dag lijden. En geef haar eens ongelijk. Ik glimlach voorzichtig als ik ook maar even haar blik weet te vangen, en zij zorgt er wel voor dat dat niet al te vaak is. Op een gegeven ogenblik belt ze Alex op en praat ze over me alsof ik er niet bij zit. Ze fluistert hard, zogenaamd omdat ik het niet mag horen, maar ze belt met haar mobieltje, dus als ze echt zo bang was dat ik meeluisterde, had ze ook de kamer uit kunnen lopen.
‘Nou, ik ben gekwetst, Alex. Ik bedoel, dat soort dingen wil niemand over zichzelf horen.
Ik begraaf mijn hoofd in mijn werk en doe net of ik haar niet hoor.
‘Nee, nee,’ zegt ze. ‘Ik voel me straks vast wel weer beter. Je kent me toch, ik kan wel tegen een stootje.’
Dit hoef ik mezelf niet aan te doen, vind ik, dus ik loop weg en ga vijf minuten op de wc zitten tot ik zeker weet dat ze klaar is met bellen. En nu ik hier toch ben, kan ik maar net zo goed een potje janken, want ik voel me ellendig en ziek en ik haat mezelf. Ik kan zo niet naar huis, zoals ik me nu voel. Als ik dit de hele dag laat voortslepen, kan ik vannacht niet slapen en dan kan ik morgen al helemaal nauwelijks nog tot haar doordringen, want dan zal ze zich nog dieper hebben ingegraven. Ik moet dit nu oplossen. En hoe graag ik ook in een wereld zou willen wonen waarin Lorna en ik elkaar voor de rest van ons leven kunnen negeren, in die wereld leef ik nu eenmaal niet. Ze is een van mijn bazen en de vriendin van de beste vriend van mijn man. Zelfs al voelde ik me er niet zo beroerd onder, dan nog moest het opgelost worden. Het enige wat ik kan bedenken is wachten tot het eind van de dag, in de hoop dat Joshua en Melanie eerder weggaan dan Lorna, en dan maar smeken. Ik moet haar in een hoek drijven als ze geen publiek heeft en hopen dat ik een goedaardig deel van haar kan raken. Als ze dat heeft, tenminste. Ik heb geen keuze.
De middag duurt en duurt. Telkens als ze opstaat ben ik als de dood dat ze haar jas pakt en weggaat. Ik hou mijn hoofd omlaag, vastbesloten om het niet nog erger te maken voor ik het heb goedgemaakt. Uiteindelijk gaan Joshua en Melanie inderdaad weg. Lorna pakt haastig haar tas om te voorkomen dat ze ook maar een seconde met mij alleen achterblijft, maar ik steek al van wal nog voor ze het ding over haar schouder kan slingeren.