Zoe en Kerrie zijn nergens te bekennen, dus die zitten waarschijnlijk nog steeds op Isabels logeerkamer. Ik kan het hen niet kwalijk nemen dat ze geen trek hebben om de hele middag in de herrie te zitten. Het is ook dodelijk vermoeiend.
En dan is het ineens stil. Kerrie, die als laatste vertrekt, belooft dat ze Zoe een sms’je stuurt zodra ze thuis is. Waar ze het verder nog over moeten hebben na zo’n hele middag, al sla je me dood. Onze kinderen blijven vanavond hier, zoals altijd bij dit soort gelegenheden, en terwijl de uitgeputte tweeling onder protest in bad wordt gestopt, sturen we William en Zoe naar de televisiekamer met boterhammen en cola en de belofte dat ze een uur (William) en twee uur (Zoe) mogen buizen. Wij nemen met zijn vijven de zitkamer weer in bezit en ploffen op de banken. De vijandelijkheden worden tijdelijk gestaakt, want we zijn kapot. Lorna hangt natuurlijk weer de koningin uit.
‘Wat grappig, hè, dat Nicola en Natalie zo anders zijn ik bedoel ik zei tegen Nicola je moet journalist worden wat nou ja je weet wel ze is zo gek op verhalen vertellen en ze zei ik wil verpleegster worden sukkel Natalie wil juist journalist worden en…’
Plotseling staat Isabel op, alsof ze zich ineens weer herinnert wat er allemaal aan de hand is.
‘Ik ga maar eens wat taxi’s bestellen.’
‘Nee,’ zeg ik, en ik trek aan haar hand, zodat ze weer gaat zitten. ‘Wij blijven nog even.’ Ik wil eigenlijk zeggen dat Alex en Lorna nu weg moeten. Als ze ook maar een greintje fatsoen hadden, dan gingen ze uit zichzelf. Maar ze blijven uiteraard zitten.
‘Zal ik anders iets te drinken halen?’ zegt Lorna, die de spanning niet lijkt te voelen. ‘Waar hebben we zin in?’
Isabel kijkt haar even met open mond aan, net als ik. Lorna begint onze glazen te verzamelen alsof zij de gastvrouw is.
‘Nee!’ valt Isabel dan uit, en ze keert terug in haar eigen rol. ‘Dat doe ik zelf wel. Dank je, Lorna,’ voegt ze er voor de beleefdheid aan toe. Ik snap niet waarom ze die moeite neemt. Oké, misschien was Lorna wel zo gek om te denken dat ze behulpzaam was, maar haar gebrek aan sociale intelligentie is stuitend. Ze heeft Isabels echtgenoot ingepikt en nu doet ze ook nog alsof ze het huis overneemt. Tenminste, zo voel ik het.
‘Ik help wel even,’ zeg ik tegen Isabel, en ik gris de glazen zo ongeveer uit Lorna’s handen.
Dan gaat er eens goed voor zitten, alsof hij voorlopig nog niet weg wil.
‘Kom, we laten ons eens goed vollopen,’ zegt hij.
En dat bleek achteraf geen goed idee.
13
OKÉ, DUS DIT IS WAT ik me er nog van kan herinneren. Niks. Ik werd vanmorgen wakker in mijn eigen bed, maar ik heb geen idee hoe ik daar ben beland. Wat ik wel weet is dat mijn hoofd pijn doet en dat ik misselijk ben en dat er iets heel ergs is gebeurd, maar wat precies, dat is heel wazig. Mijn eerste gedachte is Dan. O god, ik heb toch geen ruzie getrapt met Dan? Dat doe ik wel eens als ik dronken ben, en dan raak ik onredelijk geïrriteerd omdat hij zo onbewogen blijft en nooit een keertje hapt.
Ik kijk om me heen. Hij is nergens te bekennen, maar zijn kant van het bed is wel gekreukt, dus we hebben duidelijk wel in dezelfde kamer geslapen, wat een goed teken is. Ik kreun, draai me om en werp een blik op de klok. Kwart voor negen. Is het vandaag niet maandag? En heb ik niet een baan waar ik naartoe moet? Ik probeer mezelf in een zittende positie te hijsen, maar mijn lijf doet niet mee. Als ik me nog verder beweeg, moet ik overgeven, en met een blik naar de grond zie ik dat daar al een afwasteil staat vol met god mag weten wat. Het moet wel van mij zijn.
Gelukkig komt Dan binnenlopen, net als ik van wanhoop in tranen uit wil barsten. Hij is al aangekleed en klaar om te vertrekken en bovendien glimlacht hij en lijkt het er helemaal niet op dat hij me haat.
‘Hoe voel je je?’ vraagt hij en hij gaat op het bed zitten.
‘Wat is er in vredesnaam gebeurd? Wat heb ik gedaan?’
‘Herinner je je dat dan niet meer?’ vraagt hij, en ik voel me alleen nog maar beroerder. Dus is er iets wat ik me zou moeten herinneren.
Ik schud mijn hoofd, maar zelfs van die minimale beweging word ik al wee.
‘Hebben we ruzie gehad? Heb ik lelijk tegen je gedaan?’
Hij aait me over mijn hoofd. ‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Wat dan?’ En dan weet ik het weer en ik krimp ineen. Lorna. ‘O nee,’ zeg ik. ‘Lorna.’
‘Ja,’ zegt Dan. ‘Lorna, maar maak je er nu maar niet druk over. Zij was ook dronken. Wij allemaal. Ze kan het zich waarschijnlijk niet eens meer herinneren.’
Hij kent Lorna dus duidelijk niet.
‘Maar jij wel.’
‘Ik ben eerder gestopt met drinken dan de rest omdat ik in elk geval nog in staat moest zijn om de taxi te bellen.’