‘We zullen wel zien,’ zei hij. ‘We zullen wel zien.’ Toen deed hij een beroep op alle wilskracht die hij had, en hij glimlachte.
Garvangs ogen leken donkerder te zijn geworden toen hij antwoordde: ‘In het begin van de zomer had Vivian het eindelijk voor elkaar gekregen dat haar mobiele telefoon op onze naam werd overgezet, maar toen we de papieren kregen, was ze net voor drie weken op vakantie gegaan. Ik mailde haar en ze vroeg of ik niet voor haar kon tekenen. Dan hoefden we er verder niet meer aan te denken, zei ze. Dat ik bij Nummerinformatie met haar nummer onder De Spreekbuis van de Straat stond, leek me niet zo’n probleem.’ Zijn geprononceerde, wild groeiende wenkbrauwen fronsten weer toen hij eraan toevoegde: ‘Toen.’
‘Waarom ben je zo kwaad?’ vroeg Halvor. ‘Enger is hoofdsponsor; hij kan toch heel normale redenen hebben gehad om haar te bellen?’
‘Omdat ik alléén met haar in bespreking was toen ze dat telefoontje kreeg. Ze zei dat ze het helaas moest aannemen en toen ging ze haar eigen kantoor uit om dat te doen. Als Enger had gebeld over iets wat met de sponsoring te maken had, had ze toch niet weg hoeven te lopen? Bovendien was ze helemaal van slag toen ze na een paar minuten terugkwam. Ze zei dat het ziekenhuis had gebeld en gezegd dat haar moeder ernstig ziek was. En Enger kan toch onmogelijk haar moeder zijn,’ riep Garvang haast, waarna hij er iets rustiger aan toevoegde: ‘Toen ging ze gewoon weg.’
Garvangs geschokte verbetenheid was oprecht; daar was Halvor van overtuigd. Hij had een aantal controlevragen moeten stellen om de man helemaal buiten verdenking te stellen, maar zijn intuïtie zei hem dat dat niet nodig was. Dus hij stond op, pakte zijn papieren bij elkaar en wenkte Garvang.
‘We laten je nog niet helemaal gaan, maar we onderbreken het verhoor. Het zou fijn zijn als je met me meegaat naar mijn kantoor. Waarschijnlijk zal ik je hulp nodig hebben.’
Garvang stond op, maar bleef in de lucht staan staren. Toen deed hij zijn mond weer open: ‘Niemand heeft meer overzicht over de zware drugsscene in Oslo dan wij. We praten met iedereen, van kleine dealers die hun eigen verbruik financieren tot de zwaarst verslaafden. We praten met Verslavingszorg en met de politie. Feit is dat onze informatie voor iedereen de perfecte basis zou zijn om de heroïnemarkt over te nemen als je dat zou willen. Ik weiger eigenlijk te geloven dat Vivian aan zoiets mee zou werken, maar…’ – zijn stem werd donkerder – ‘heel veel van die informatie heeft ze via mij gekregen…’
‘Ik heb niet gezegd dat iemand de markt over wil nemen,’ zei Halvor, terwijl het wantrouwen even terugkwam. ‘Waarom denk je dat het daarom gaat?’
‘Daar heb je met Carlos over gesproken,’ zei Garvang, en hij glimlachte een beetje, voor het eerst sinds lange tijd. ‘Hij vertelt me bijna alles, geloof ik. Hij was trouwens ook degene die ik daar op Sankt Hanshaugen uit de penarie heb geholpen…’ Hij besefte dat hij zich had versproken en keek Halvor onzeker aan.
‘Als het waar is wat je me vertelt, hoef ik daar niet met hem over te praten,’ zei Halvor.
Garvangs glimlachje was terug toen hij Halvor weer aankeek. ‘Carlos vertelt me trouwens elke keer weer hoe je zijn hamburgerbord over het witte pak van die idioot van een ober morste, in de Funksjonær. Ik denk dat je je daar een bron voor het leven hebt bezorgd.’
Halvor liep op een drafje door de gang op de derde verdieping. Garvang liep rustig en afgemeten naast hem, kennelijk diep in gedachten. Halvor dacht dat hij wel begreep wat er in hem omging. Hij nam alle gesprekken met en alle rapporten aan zijn directeur waarschijnlijk tot in detail door. Hoe onrechtvaardig dat ook was, hij zou het zichzelf verwijten. De vraag was alleen hoe lang.
Ze gingen Halvors kantoor in en Garvang ging op de bank zitten. Zelf nam de inspecteur plaats achter zijn bureau, pakte de hoorn en toetste een nummer in.
‘De Spreekbuis van de Straat, wat kan ik voor u doen?’
‘Ja, dag, met Halvor Heming. Kan ik Vivian Thune even spreken?’
‘Hier niet. Ze is een uurtje geleden vertrokken en zei dat ze vroeg aan haar weekend begon. Als u haar mobiele nummer hebt, kunt u het daarop natuurlijk proberen.’
‘Oké. Dank u wel.’
Halvor hing op en probeerde het mobiele nummer weer. Nog steeds geen gehoor. Hij trommelde met zijn vingers en schudde zijn hoofd naar Garvang. Toen toetste hij een intern nummer in. ‘Ik moet een telefoon opsporen. Wil je dat regelen?’
Hij las het nummer voor en hing weer op. ‘Ik zal een kop koffie voor je halen,’ zei hij tegen de reus op de bank, en hij liep zijn kantoor uit. Bij de koffieautomaat stond Bastian.