Hoewel zijn schouders onderweg naar het bureau duidelijk wat waren gaan hangen, moest Garvang zijn hoofd intrekken om de ruimte binnen te kunnen gaan. En nu zag hij er een beetje lachwekkend uit achter het dunne formicatafeltje, als een ouder aan een schoolbankje in groep 1.
‘Gaat het?’ vroeg Halvor, en hij wees naar de stoel.
‘Ik ben het gewend.’
Halvor zette de mp3-speler aan en sprak de formaliteiten in. Toen kwam hij meteen ter zake.
‘Ken je deze man?’ Halvor hield een foto omhoog.
‘Ja. Hij is de baas bij onze belangrijkste sponsor, Reality.’
‘Heb je hem weleens ontmoet?’
‘Ja.’ Halvor wachtte en Garvang voegde eraan toe: ‘Twee keer. Bij een vergadering over de sponsoring en een keer op een receptie bij hem thuis.’
‘Receptie?’
‘Ja, hij wilde vieren dat hij hoofdsponsor was geworden. Het huis zat vol contacten van hem, mensen van de pers en alle medewerkers van De Spreekbuis van de Straat.’
‘Verder heb je hem nooit ontmoet?’
‘Dat geloof ik niet. En hij is beroemd genoeg dat ik het me dan zou herinneren.’
‘Heb je hem weleens aan de telefoon gehad?’
‘Nee.’
Halvor legde nog drie foto’s voor hem neer. ‘Ken je deze mensen?’
Het was lang stil. Garvang zuchtte. ‘Ja.’
‘Wie van hen?’
‘Alle drie.’
‘In welk kader heb je hen ontmoet?’
‘Hem,’ – Garvang wees op de foto van Nilsen – ‘heb ik ontmoet in het kader van de receptie bij Enger. Hij reed ons van De Spreekbuis van de Straat met een bus heen en weer. En ik heb hem ook een paar keer op ons kantoor gezien. Ik geloof dat hij bode is of zoiets.’
‘Heb je hem verder nog weleens ontmoet?’
‘Geloof ik niet.’
‘Heb je met hem gepraat?’
‘Niet meer dan “hallo” en “dag”, voor zover ik me kan herinneren.’
‘En de andere twee?’
‘Eh…’ Garvang aarzelde. Hij leek niet veel zin te hebben erover te praten. ‘Aan de andere kant van Sankt Hanshaugen een keer.’
‘In verband waarmee?’
‘Het was eigenlijk… toeval. Ik was op weg naar huis van mijn werk – ik woon zo’n beetje tegenover de molen – en ik zag ze op het gras, samen met een van mijn cliënten.’
‘Wanneer was dat?’
‘Dat moet dit voorjaar zijn geweest. Eind mei of zo.’
‘Waar zaten ze?’
‘Als je aan de rechterkant van het park omhoog loopt, is er links een lichte helling met een paar hoge bomen. Onder een daarvan.’
‘Heb je ze aangesproken?’
‘Ja. Het zag ernaar uit dat mijn cliënt het niet erg naar zijn zin had, dus ik ging erheen en vroeg wat ze aan het doen waren.’
‘En wat was het antwoord?’
‘Dat het me niet aanging. Dat ik moest maken dat ik wegkwam.’
‘En wat deed je toen?’
‘Ik zei dat ik niet weg zou gaan zonder mijn cliënt.’
‘En toen? Laat me de woorden er nou niet de hele tijd uit moeten trekken.’
‘De cliënt bemoeide zich ermee. Hij zei dat hij hun geld schuldig was en dat ik weg moest gaan. Ik vroeg hoeveel geld en ze zeiden vijfduizend kronen. Toen nam ik hem mee en ging weg.’
‘Zomaar? Was dat alles?’
‘Ja.’
Halvor zweeg even, terwijl hij dacht aan de laatste, vitale informatie die Hans Petter hem had ge-sms’t na het verhoor van Irene Wiltze. Hoe zou hij die inbrengen? Hij besloot dat het eenvoudigste hier waarschijnlijk ook het beste was: ‘We hebben een getuige die honderd procent zeker weet dat je ze geld gaf. Heb je daar iets op te zeggen?’
Het werd stil. Hij hinkte duidelijk op twee gedachten. Ten slotte zei hij: ‘Ik heb ze een eerste betaling gegeven. Weet je…’ – hij zag er radeloos uit – ‘… die cliënt leek doodsbang en ze wilden hem niet laten gaan als ze niks kregen.’
‘Hoeveel heb je ze gegeven?’
‘Vijfhonderd kronen. In kleine briefjes.’
‘Doe je zoiets wel vaker? Dat wordt toch niet vergoed door De Spreekbuis van de Straat?’
‘Nee. Op beide vragen. Maar uit het gezicht van de cliënt maakte ik op dat ik hem niet met hen alleen moest laten.’
‘Wie was die cliënt?’
Garvang keek hem recht in de ogen en schudde zijn hoofd. ‘Kan ik niet zeggen. Zwijgplicht, zie je.’
‘Je begrijpt dat je problemen kunt krijgen als je verhaal niet kan worden bevestigd?’
‘Maakt niet uit,’ zei Garvang, ‘beloofd is beloofd.’
Halvor wist wat principes waren. Althans, tot gistermorgen had hij dat geweten. Hij veranderde van onderwerp.