‘Ik ben 37, Halvor. Ik hoor mijn eierstokken al jaren rammelen. Misschien is het maar goed ook dat ze in mootjes gehakt zijn, dan hoef ik daar niet meer aan te denken.’
‘Is er geen schijn van kans meer, bedoel je?’
‘Zo’n kleintje nog.’ Ze gaf met duim en wijsvinger aan hoe microscopisch de kans was. ‘Misschien. Als ik kunstmatig bevrucht word.’
Wat moest hij zeggen? Hij, die ‘kinderen’ gezegd zou hebben als ze hem hadden gevraagd wat het allermooiste was wat hij tot nu toe in zijn leven had meegemaakt.
‘Kinderen zijn niet het belangrijkste in het leven…’
‘Spaar je de moeite, Halvor! Wie liep er dag in dag uit te vertellen over Ole die dit had gedaan of Hanne die dat had gedaan…?’
O god, was hij zo vervelend?
‘Je wilde voor de zekerheid zelfs nog een derde kind!’
Halvor reageerde niet. Hij wist niet wat hij moest zeggen.
‘Sorry,’ zei ze toen. ‘Het was niet de bedoeling het op jou af te reageren. Het komt door mijn moeder; die was gisteren in het ziekenhuis helemaal buiten zichzelf. Ze vindt dat je niet kunt leven zonder kinderen. Dat zei ze wel niet rechtstreeks tegen mij, zo slecht is ze niet, maar ze praatte op de gang zo hard tegen de dokter dat het onmogelijk was om haar niet te horen.’
Hij probeerde het nog eens. ‘Ik weet niet hoe mijn leven was geweest als ik geen kinderen had gehad, Kristine.’ Ze onderbrak hem nu in elk geval niet. ‘Maar het gebeurt niet zelden dat ik jaloers ben op mensen die geen kinderen hebben; af en toe denk ik hoe makkelijk het zou zijn geweest zonder…’ Ze had die sceptische uitdrukking terug. ‘… niet dat ik dat meen, maar… nou… ik probeer misschien te zeggen dat het leven veel kanten heeft, en ook veel fijne kanten.’
‘Ja, ja.’
‘En bovendien zijn er natuurlijk alternatieven, maar daar heb je vast zelf al over nagedacht.’
Ze reageerde niet meteen. Maar de greep om zijn hand werd harder en ze keek hem strak aan.
‘Dan moet je het zeggen.’
‘Het zeggen?’
‘Als je wilt helpen bij de kunstmatige bevruchting.’
O god… Dat meende ze toch niet! Ondanks zichzelf moest hij lachen.
‘Nou ja, genoeg daarover,’ vervolgde ze. ‘Waarom ben je gekomen, Halvor?’
‘Nou… ik wilde even zien hoe het ermee was.’
Nu was het haar beurt om te wachten. Hij zat met zijn hand op haar schouder en zijn ogen ergens op de muur gevestigd, terwijl haar ogen de zijne onderzoekend aankeken. Wat jammer nou toch dat ze qua verhoortechniek tot dezelfde school behoorden.
‘Godverdomme, echt waar? Heeft hij dat echt gedaan?’ vroeg Hans Petter. Zijn stemvolume was ongewoon hoog.
Bastian had het opgegeven. Hij hoopte maar dat hun sterke onderlinge loyaliteit het binnen de groep zou houden. De volgende complicatie was het aan Merete te vertellen. Bastian besefte dat haar erbuiten houden een grotere bedreiging van hun saamhorigheid was dan haar vertellen wat er was gebeurd.
Hij keek naar Hans Petter. Het gezicht van de grote blonde man drukte een mengeling van geschoktheid en respect uit.
‘Wat een vreselijk goed idee, maar ik had nooit gedacht dat Halvor – uitgerekend Halvor…’ Hij stopte. Bastian begreep hoe zijn collega zich voelde. Zijn baas was net van zijn voetstuk gevallen en menselijk geworden.
‘We moeten het aan Merete vertellen,’ zei Hans Petter gedecideerd.
Bastian knikte en het werd stil. Hij hoopte dat het bij Merete net zo makkelijk zou gaan, maar daar was hij niet zeker van. Toen ze bijna bij het politiebureau waren, vervolgde Hans Petter: ‘Het zal een waanzinnig goed gevoel geven om Yngve Enger te pakken.’
‘Nou en of.’
Bastian had niet durven vertellen wat Enger in het afgeluisterde telefoongesprek over Irene Wiltze had gezegd. De man naast hem was al voldoende geschokt.
Halvor gaf het op. En vertelde. Het duurde even voordat hij alles eruit had gegooid. Toen hij klaar was, zei Kristine een tijdje niets. Maar toen kwam de eerste glimlach, toen de lach en toen schudde ze weer over haar hele lichaam. Halvor begon zich zorgen te maken over haar geestelijke gezondheid en over wat de gevolgen van al dat geschud zouden zijn voor haar verwondingen.
‘Wat is er?’
‘Alleen…’ Ze bleef lachen. Maar eindelijk beheerste ze zich en ze zei met een babystemmetje: ‘Alleen dat het arme, kleine Halvorretje een mens blijkt te zijn.’
Hij merkte dat hij kwaad werd. ‘Het is helemaal niet grappig.’
Plotseling werd ze ernstig. ‘Nee, Halvor? Had je echt gedacht door het leven te komen zonder ook maar één enkele serieuze fout?’
‘Ik heb wel vaker fouten gemaakt…’