‘We moeten voor de zekerheid maar een hond laten komen,’ zei Hans Petter. Bastian knikte.
Toen pakten ze zonder iets te zeggen allebei een doos en droegen die naar de gang. Ze verzegelden de deur met tape en hingen er een plakkaat op, sloten hem af en namen de dozen mee naar de receptie. Daar gaf Hans Petter de vertegenwoordiger van city self-storage een kwitantie waarop stond wat ze hadden weggehaald.
Pas toen ze weer op straat stonden, werd er weer iets gezegd.
‘Hoe kwam Halvor erop om de baas van MediaGevinst te volgen?’ vroeg Hans Petter.
Toen Halvor zijn auto in de Hammerstadsgate parkeerde, zag hij dat het bloed nog steeds niet helemaal van het asfalt was gewassen. Hopelijk zou de aanhoudende hevige regen voor de rest zorgen. Hij hoopte dat Kristine de rode vlek niet had gezien. Als ze al naar huis was gegaan; ze kon evengoed bij haar moeder zijn.
Maar zodra hij op de deurbel drukte, wist hij dat ze thuis was. Hij had geen idee hoe dat kwam; het was gewoon zo. Daarom ging hij niet weg toen er na twintig seconden nog steeds geen geluid uit de deurtelefoon kwam. Dus hij drukte nog een keer op de bel. Het duurde weer even; toen hoorde hij plotseling een schrapend geluid uit de luidspreker aan de muur.
‘Ja?’
‘Ik ben het, Halvor.’
Hij wist niet of de lange wachttijd betekende dat ze geen bezoek wilde hebben, maar op dat moment hoorde hij de zoemer. In de binnentuin verbaasde het hem hoe overwoekerd die was – dit was per slot van rekening het chique Majorstuen – maar hij liep gauw door om niet nat te worden van de regen. De Vereniging van Eigenaren maakte er zeker ruzie om wie de kosten moest dragen. Hoe mooier de gevel…
Haar deur stond op een kier. ‘In de kamer,’ hoorde hij toen hij de deur achter zich dichtdeed. Hij schudde zijn haar zo goed mogelijk recht en trok zijn schoenen uit. Het soppende geluid dat toen volgde, gaf aan dat zijn sokken natte plekken op de versleten vloer achterlieten.
Halvor was maar één keer eerder bij Kristine geweest, om in te drinken voor een feestje ter gelegenheid van de kerst, vier jaar geleden. Het linoleum op de vloer was duidelijk nog hetzelfde; er zaten een paar gaatjes in en de randen waren hier en daar rafelig. Kristine moest een van de laatste Osloërs zijn bij wie geen enkel stukje houten vloer zichtbaar was.
Hij liep langs de jarenzeventigkeuken met schuifdeuren, formicatafel en houten keukenstoelen. Het viel hem op dat het hele appartement eigenlijk bijzonder spartaans gemeubileerd was. Maar schoon was het wel. Als Halvor het had moeten omschrijven, had hij gezegd dat het de indruk maakte van een tijdelijk huis, ook al woonde ze hier al jaren. En erg minimalistisch was Kristine niet, in elk geval niet op het werk. Het kantoor dat ze met Bastian deelde was uitgerust met foto’s en planten, en dat was háár werk, niet dat van haar collega.
Hij zag dat ze de bos bloemen uit het ziekenhuis had meegenomen: hij sierde de drie oude flessenkratten die samen dienstdeden als salontafel. Daarachter lag Kristine op een donkerblauwe stoffen bank, onder een grijs-witte wollen plaid die ze tot vlak onder haar kin had opgetrokken.
Halvor wilde het niet zo pijnlijk laten worden als de vorige keer, dus hij boog zich resoluut voorover en omhelsde haar stevig. Nu stond hij zichzelf ook toe adem te halen terwijl hij dat deed; het kon geen kwaad. Ze rook naar ziekenhuis.
‘Heb je pijn?’
‘Het is alleen een beetje gevoelig. Ik moet geen abrupte bewegingen maken.’
Ze zag er helemaal niet goed uit. Haar huid was bleker dan de vorige keer en ze had donkere kringen om haar ogen.
‘Kan ik iets voor je halen? Een glas water?’
‘Nee, dank je. Het is goed zo.’ Ze probeerde te glimlachen. Het leek meer op een grimas.
‘Komt het weer helemaal in orde met je? Geen blijvend letsel?’
‘Ja, hoor.’
Hij merkte dat hij de vraag verkeerd had gesteld. Haar ‘ja’ kon twee totaal verschillende dingen betekenen. In plaats van het nog eens te vragen, wachtte hij af. Hier zat iets achter. Hij kende deze situatie van talloze verhoren.
Er verstreken een paar minuten; toen begon Kristine over haar hele lichaam te schokken. Ze trilde plotseling als een espenblad.
En dan nog wel tegenover hem, terwijl hij van plan was geweest om zijn eigen hart te luchten.
‘Hè toch…’
Nu huilde ze en hij liep om de kratten heen en ging op het kleine, lege plekje bij haar heupen zitten. Hij strekte zijn hand uit en streelde haar over haar schouder.
‘Je kunt geen kinderen krijgen; is dat het?’
Hij kreeg geen antwoord, maar het huilen ging over in snikken, en hij streelde haar over haar rug. En wachtte af. Even had hij het gevoel dat hij in een middeleeuws melodrama was terechtgekomen, maar hij had meteen een slecht geweten. Even later werd ze rustiger. Ten slotte probeerde ze te praten. Bij de derde poging begreep hij wat ze zei.