Halvor was verkeerd gekleed en Bastian had de verkeerde huidskleur. De glimlach van de dame was bijna helemaal vervlogen toen Halvor zijn politielegitimatie tevoorschijn haalde. Meteen waren de glimlach en de warmte terug, en de dame stond op.
‘Ik zal u voorgaan naar de antichambre,’ zei ze zacht.
Tien jaar geleden had Halvor zich in deze welgestelde omgeving ongemakkelijk gevoeld, maar dat was nu niet meer zo. Daarvoor had hij te veel geleerd over de manier waarop grote vermogens soms waren ontstaan. Zijn behoefte om wat te stoken in de zelfvoldaanheid was zo sterk dat hij die niet kon weerstaan: ‘Dit is een wat ouderwetse ruimte, hè?’
Halvor merkte tevreden een minuscule tempoverandering in haar tred op. Ze draaide zich niet om, maar vroeg: ‘Hoe bedoelt u?’
‘Nou ja, is dat ontzettende minimalisme niet een beetje uit? Horen er niet hier en daar wat kleine ditjes en datjes en wat kleuraccenten?’
Ze deed iets wat typerend was voor dertigers: ze gooide haar hoofd in haar nek. De temperatuur van haar stem was ook behoorlijk gedaald toen ze antwoordde: ‘Misschien.’
Ze kwamen bij een andere glazen tafel, vlak bij een dubbele deur. Daarachter zat een iets oudere kopie van de dame die hen hierheen had gebracht.
De jongste zei: ‘Deze heren hebben een afspraak met Yngve.’ Toen draaide ze zich op haar hielen om en verdween.
Haar erfgenaam vroeg hun plaats te nemen in een bank naast de dubbele deur en zei vrolijk: ‘Hij is over vijf minuten klaar. Koffie?’
Allebei maakten ze van de gelegenheid gebruik om het open kantoorlandschap links van hen te bekijken, waar de stemmen van de journalisten en de andere bladenmakers samenvloeiden tot een gelijkmatige, aanhoudende geluidsbrij. Er verstreek bijna een kwartier voordat een laag zoemgeluid op de tafel van de dame aangaf dat Enger klaar was. Ze stond op en gebaarde dat ze mee moesten komen naar de dubbele deur.
Halvor staarde een kantoor in ter grootte van het oppervlak van zijn twee-onder-een-kapwoning in Manglerud. Aan de andere kant, bij de glazen wand waardoor het leek alsof het kantoor ergens in de Oslofjord ophield, zat een man achter een middelgroot bureau.
Halvor had Yngve Enger op tv gezien. Zonder tv-schmink zag je zijn leeftijd beter. Groeven in zijn gezicht en rimpeltjes van zijn mondhoeken naar beneden verraadden dat de man van nature niet helemaal zo blij en vrolijk was als hij op het scherm over het algemeen overkwam. Maar zijn haargrens was nog niet opgeschoven en zijn bril vergrootte zijn blauwe ogen en gaf hem een bijna intellectueel uiterlijk. Met bovendien nog flinke sommen geld op zijn bankrekening kon Halvor zich wel voorstellen dat Enger nog altijd een zekere aantrekkingskracht had op jonge vrouwen. Iets waar hij volgens de geruchten in ruime mate van profiteerde.
De hoofdredacteur keek nauwelijks op toen de beide rechercheurs door de kamer naar hem toe liepen. Rechts stond een grote berkenhouten vergadertafel. Voor het bureau stonden twee iele houten stoeltjes. Niet direct van de goedkoopste soort, maar ze gaven toch duidelijk aan dat Enger niet van zijn gasten verwachtte dat ze er voor de gezelligheid waren.
Toen ze bij het bureau kwamen, stond hij op met op zijn gezicht de glimlach die Halvor zo vaak in de tv-studio’s had gezien. De man gaf bovendien blijk van een goede opvoeding door zich met zijn volledige naam voor te stellen terwijl ze elkaar een hand gaven, maar zonder dat het ijdel leek.
‘Wat een verrassend verzoek,’ opende hij. ‘Ik ben vreselijk nieuwsgierig wat u precies wilt.’
‘Dank u wel dat u ons op zo korte termijn kon ontvangen,’ zei Halvor voordat hij ging zitten en de mp3-speler omhooghield die hij zoals gewoonlijk tegen kwitantie van het bureau had meegekregen, iets waarvan hij schoon genoeg had; hij wilde er een keer een voor zichzelf kopen.
‘Mij best,’ zei Enger.
Toen bracht Halvor zijn eerste bom tot ontploffing: ‘Een van uw personeelsleden is gearresteerd op verdenking van moord.’
Enger liet hem niet los met zijn ogen terwijl hij weer in zijn draaibare leren fauteuil ging zitten. ‘En wat heeft dat met mij te maken?’ vroeg hij.
Misschien was hij altijd zo? Ging hij recht op zijn doel af: wat iets kon betekenen voor hemzelf. Halvor bedacht dat het een natuurlijker reactie zou zijn geweest als hij zijn afschuw had uitgesproken en had gevraagd om wie het ging. Maar af en toe was een niet-gestelde vraag net zo interessant als een wel-gestelde.
‘Dat weten we niet. Maar we willen zo veel mogelijk over die man weten. We hopen dat u ons daarbij kunt helpen en ons eventueel kunt doorverwijzen naar anderen die meer weten.’
‘Om wie en wat gaat het?’
‘Kent Willy Nilsen.’
Misschien was de wens de vader van de gedachte, maar Halvor meende dat hij iets van een schok zag. Even was het heel stil. Halvor hoorde de hersens van de man tegenover hem kraken. Waarschijnlijk vroeg hij zich af of het normaal was dat hij als hoogste baas een zo ondergeschikt personeelslid van een dochterbedrijf kende.