De telefoon zag er dreigend uit, daar op de hoek van zijn bureau. Hans Petter dacht dat zijn ongebruikelijke tegenzin om de hoorn te pakken niet alleen werd veroorzaakt door de angst dat een vierjarig kind haar moeder had verloren. Toen hij uiteindelijk toch zijn hand op de telefoon legde en het nummer intoetste, waren zijn handpalmen bezweet en was zijn stem ongewoon hees. Hij was echter niet onvoorbereid op het antwoord dat hij kreeg: er was de hele nacht geen levensteken van Irene Wiltze vernomen. Het enige voordeel daarvan was dat ze haar ook niet dood hadden aangetroffen.
Hij moest het maar eens proberen met Niels Rune Dalsrudjordet. Dealer, speedwrak en waarschijnlijk moordenaar, volgens diverse interne rapporten. Maar het enige wat ze voorlopig tegen hem hadden, waren twee boetes wegens het bezit van amfetamine. Niemand had ervan opgekeken als de poging van de man om naar de brandweerkazerne te vliegen, hem de vorige dag regelrecht naar de hel had gebracht in plaats van naar het paradijs. Ze hadden echter heel veel om met hem over te praten.
Hans Petter zuchtte en pakte de hoorn weer van de haak. Weer een telefoontje, weer een arts. Maar nu zweette hij niet, en hij was ook niet meer hees.
Halvor maakte zich hevige zorgen. Niet alleen omdat hij geen wapen bij zich had en geen idee had hoe hij de situatie aan moest pakken, maar ook omdat iemand uit een zeer klein kringetje zijn mond voorbij had gepraat. Wie wist dat Ole Kirkebakken een belangrijke getuige was en dat hij in het Academisch Ziekenhuis van Ullevål in de isolatie lag? Buiten zijn team om kon hij maar vier mensen bedenken: Andersen, officier van justitie Cecilie Kraby, de rechter-commissaris en de advocaat die Kirkebakken was toegewezen. Zijn verblijfplaats was niet genoemd tijdens de behandeling van het verzoek tot inbewaringstelling, waarbij Kirkebakken natuurlijk niet aanwezig was geweest. Het ziekenhuis wist ook dat de politie belangstelling voor Kirkebakken had, maar ze hadden geen idee of en waarom hij belangrijk was. Hij dwong zichzelf niet aan eventuele lekken te denken. Er was hier een aanzienlijk acuter probleem op te lossen.
Het was natuurlijk duidelijk dat hij niet zomaar zonder wapen naar binnen kon banjeren. Een moordenaar zou zich niet laten tegenhouden en als het nodig was zomaar nog een keer toe kunnen slaan. Hij kon ook niet wachten op een ME-peloton. Dan zou hun kroongetuige gegarandeerd dood zijn voordat ze er waren…
Langzaam drong zich een beeld van zijn vorige bezoek aan hem op. Toen hij Kirkebakken de eerste keer had gezien, liggend in zijn bed in het licht van het raam… Het raam! Ja, dat was het. Hij had buiten mensen voorbij zien komen. Dat moest toch betekenen dat hij vanaf de grond naar binnen kon kijken?
‘De kamer en het raam komen uit op de andere kant, hè?’ vroeg hij de verpleegster. Ze knikte. ‘Kun je van buiten naar binnen kijken?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Geen idee. Nooit geprobeerd.’
‘Oké. Let goed op: bel het politiebureau en vraag naar Andersen van Geweldsdelicten. Doe de groeten van Heming en zeg dat u Andersen onmiddellijk moet spreken. Als u hem hebt, zegt u dat hij de ME hier meteen heen moet sturen en dat ik hem bel zodra ik kan. Lukt dat?’
De verpleegster staarde hem aan en knikte in zwijgende ernst, maar Halvor liep de deur al uit. Op de trap probeerde hij zijn mondkapje af te rukken, maar dat zat op de een of andere rare manier vast in zijn haar.
De hoofdarts van de Eerste Hulp praatte als een machine. ‘We zijn de hele nacht met Dalsrudjordet bezig geweest. Voor zover we op dit moment kunnen overzien, heeft hij twee onderbenen gebroken, een knieschijf verbrijzeld en is er vijftig jaar te vroeg een dijbeenkop vernield. Hij heeft een pols en vier ribben gebroken, een afgescheurde gewrichtsband en diverse inwendige bloedingen, die we momenteel onder controle proberen te krijgen. Ernstig, maar stabiel, zouden we tegen de pers zeggen. Met andere woorden: alles wijst erop dat hij het zal overleven,’ zei de hoofdarts, en hij voegde eraan toe: ‘Maar zijn hoofd zit vol chemische substanties, dus jullie mogen blij zijn dat hij is gesprongen in plaats van jullie aan te vliegen.’
‘Is hij aanspreekbaar?’
‘U kunt hem best aanspreken, maar of u een zinnig antwoord krijgt, vraag ik me af. We hebben hem natuurlijk allerlei pijnstillers voorgeschreven, maar die maken zijn verwarde brein nou niet direct veel helderder. Maar over een paar uur mag u het gerust proberen.’
Hans Petter bedankte hem en hing op. Even zat hij duimen te draaien terwijl hij erover nadacht of hij zich tijdens het wachten eerst zou verdiepen in de vriendenkring of in de flat van Dalsrudjordet. Zoals gewoonlijk won de mogelijkheid waarbij hij ergens naartoe kon gaan, en hij pakte het sleuteltje van de dienstauto van zijn bureau.
Halvor gaf zijn pogingen om het mondkapje te verwijderen op en ging harder lopen. Mensen op zijn pad gingen meters opzij zodra ze de wild rennende man in beschermpak aan zagen komen, dus hij kreeg vrij baan. Hij sloeg de eerste hoek om en had maar een paar seconden nodig voor de korte kant. Toen hij de tweede hoek omging en langs het vervloekt lange gebouw liep, bedacht hij dat hij niet precies wist welk raam het van deze kant was.