Alles was tot in het kleinste detail doorgenomen. Zodra Busch voet in de Teatergate zette, zou de politiefotograaf beginnen te filmen. Hij zat in een anonieme Ford met rookglas op de Munchsgate, honderd meter voorbij de afgesproken plaats. Als het tweetal de Akersgate uit liep, zou het worden opgevangen door een andere camera, die was geplaatst in een kantoor boven in de Deichman-bibliotheek. Bovendien stonden er op elk van de meest waarschijnlijke vluchtwegen twee agenten in burger. De aanhouding zou pas plaatsvinden nadat de drugs waren overhandigd en ze weer uit elkaar gingen, zodat het eventuele gesprek tussen de twee helemaal werd opgevangen door de microfoon die Busch droeg.
Halvor had zelf alleen de rol van waarnemer, maar hij had er vertrouwen in dat de aanhouding pijnloos zou verlopen. De operatie werd geleid door inspecteur Odd Kaspersen, een man die Halvor goed kende van de twee jaar dat hij zelf bij SO had gewerkt. Als hij iemand van de bovenste plank had mogen kiezen, zou hij precies Kaspersen hebben genomen.
Nu hoorde hij bovendien de betrouwbare stem van Kaspersen op de lijn. De eerste observatie van een man die de dealer zou kunnen zijn, was verderop in de Akersgate gedaan. Halvor keek discreet naar buiten, maar ving alleen een korte glimp van de man op toen die voorbij slenterde. Als het de dealer was, dan had hij zijn blauwe spijkerbroek verruild voor een zwarte; verder klopte de beschrijving van Annelene Busch opmerkelijk goed. Het bruine leren jack en de donkerblauwe sjaal waren er, evenals het donkere, halflange haar.
Het dopje in zijn oor gaf steeds hectischer wordende activiteit op de lijn door. Mensen werden naar hun plaats gecommandeerd en de bewegingen van de man werden bijna stap voor stap van commentaar voorzien.
‘Ze praten,’ hoorde hij, en nu was er ook in de stem van Kaspersen een zweem van adrenaline te horen. Toen was het bijna vijftien seconden stil en Halvor wist dat tien agenten stalen veren in hun benen hadden in plaats van spieren. Hij voelde de spanning zelf ook in zijn middenrif en had spijt van de koffie die hij net had gedronken.
‘Nu!’ Halvor voelde meer dan dat hij zag dat iedereen snel naar de ontmoetingsplek liep. Eén rechercheur, Merete, zou net doen alsof ze Busch aanviel; de rest concentreerde zich volledig op de dealer.
‘Hij zet het op een lopen!’ Halvor stond ook op, maar bleef staan om te luisteren. Plotseling viel het hem op dat alle andere mensen in de koffiebar naar hem staarden, en hij begreep dat hij in zijn verbouwereerdheid zijn stoel had omgegooid. Hij wilde hem net overeind zetten toen hij hoorde: ‘Richting Deichman!’
Toen hield hij het niet meer. Hij stormde de deur uit en zag de dealer over het trottoir hollen, terwijl de auto’s toeterend langsreden. Halvor stak over in de verkeerschaos en botste bijna tegen twee collega’s aan die in volle vaart over de Akersgate kwamen aanrennen.
Halvor kende de afgesproken actie tot in het kleinste detail en wist dat de dealer nu twee agenten tegen zou komen op de trap voor de bibliotheek. De man had één kans om aan hen te ontkomen, en dat was als hij rechts van die trap de straat schuin naar beneden nam, langs het viaduct voor de hoofdkazerne van de brandweer en dan verder door de Grubbegate. Dat was een blinde vlek; ze hadden domweg niet genoeg mensen gehad om die te dekken. Als dat de man lukte, kon hij bijvoorbeeld via het Glassmagasin verdwijnen, en dan zou de nachtmerrie een feit zijn. Als ze echt pech hadden, zou het hele drama ook de veiligheidsdienst van de regeringsgebouwen hier alarmeren. Dan zou de chaos compleet zijn.
Halvor nam een snel besluit. Hij moest om dit regeringsgebouw, het ‘Y-blok’, heen rennen en de bibliotheek van de andere kant benaderen. Als hij snel was, kon dat.
Hij proefde de gal al in zijn mond toen hij het ministerie van Algemene Zaken rondde en de bibliotheek in het oog kreeg. Het was geen moment te vroeg. Een man in een bruin leren jack rende op hem af, gevolgd door twee goed getrainde politiemensen, dertig meter achter hem.
De dealer begreep meteen dat er een nieuwe dreiging was opgedoken. Hij minderde vaart, maar aarzelde niet lang. Halvor zag dat hij van richting veranderde en nu naar het viaduct voor de garage van de brandweerkazerne holde.
Ook de twee agenten waren nu in verwarring, hielden in en liepen voorzichtig naar de man toe. Die keek even naar hen voordat hij op het hek om het viaduct klom. Hij balanceerde even op de rand en glimlachte naar Halvor.
Toen sprong hij. Halvor kon zweren dat hij met zijn armen maaide.
‘I believe I can fly,’ citeerde Kaspersen. ‘Hij staat waarschijnlijk stijf van de amfetamine of cocaïne. Bijna elke keer dat we iets aan die toestand willen doen, gebeurt er wel iets. Meestal belandt een van onze eigen mensen bij de Eerste Hulp omdat hij geslagen en geschopt is door iemand die denkt dat hij Superman is. Dan kan het maar beter ten koste van henzelf gaan.’ Toen hij Halvors gezicht zag, voegde hij er haastig aan toe: ‘Maar voor jou hoop ik toch dat hij nog kan praten.’