13
Vega/Oslo, woensdag 5 augustus 2009
De Vega-nacht was zo donker als hij in deze tijd van het jaar maar kon zijn. Aan de andere kant van het veld bescheen het schijnsel van een eenzame buitenlamp een man op een terras; alles om hem heen lag in het donker. Als er die nacht iemand buiten was geweest en hij was dichterbij gekomen, zou hij ook hebben gezien dat de man een paar dunne plastic handschoenen uitwurmde en op de plankenvloer liet vallen.
Daar registreerde Kåre Olsen dat de handschoenen bleven liggen als twee slappe signalen die hem herinnerden aan rapporten die hadden moeten worden geschreven en onderzoeken die hadden moeten worden gedaan, en die nu te lijden zouden krijgen onder zijn slaapgebrek. De man die al jaren de districtscommissaris van Vega was, zuchtte diep en lang voor zich uit in het donker, wreef toen over zijn gezicht en liet zijn blik weer vallen op het boek dat hem de afgelopen vier uur zo intensief had beziggehouden. Het lag op een met plastic bedekt rotantafeltje naast hem. Het omslag was donkerblauw, met een witte sticker waarop stond ‘2001’.
Tijdens zijn verplichte aanwezigheid op de jaarmarkt had hij delen van de dag gebruikt om bruikbare vingerafdrukken van het omslag te halen, maar dat was niet erg gelukt. De grovere vellen aan de binnenkant waren moeilijker, dus die wilde hij overlaten aan de experts en de chemicaliën van de Nationale Recherche. Eventuele afdrukken hadden nu trouwens toch geen haast. Hij had de voorkeur gegeven aan de inhoud, en het was fascinerend leesvoer geweest.
Ook al wist hij nog steeds niet hoe de man heette die het dagboek had geschreven dat hij onder het grasdak op Kavlingen had gevonden, hij wist wel dat de twee die daar hadden gewoond vader en zoon waren. Als er dan ook nog een van hen was vermoord – en daar wees alles op – wist hij ook wie de moordenaar was en wie het slachtoffer. En het dagboek gaf hem wel zoveel informatie dat hij de namen met een beetje mazzel binnen een paar dagen zou hebben. Het volgende project zou zijn de overlevende op te sporen, en dat zou hem misschien een reisje uit zijn kleine paradijs kosten.
Terwijl hij het boek netjes inpakte in het plastic dat op het rotantafeltje lag en in een zak deed, verheugde hij zich erop de oplossing van de hele zaak op een presenteerblaadje aan te bieden aan de Nationale Recherche – en aan Halvor. Kåre verheugde zich er des te meer op dat dat midden in de hondsdagen zou gebeuren.
Toen Irene Wiltze haar moeder en Lise Marie die ochtend had uitgezwaaid, had ze de tranen in haar ogen voelen opwellen. Diep in haar hart wist ze dat ze aan de rand van de afgrond stond, en als er iets was wat Lise Marie niet verdiende, was het dat haar moeder ook naar de kloten zou gaan. Haar vader had het meisje nooit gekend. Toen Irene bijna vijf jaar geleden kort en beslist ‘nee’ zei op het voorstel van haar toenmalige vriend om abortus te laten plegen, had hij alle verantwoordelijkheid voor het kind afgewezen. Bovendien had hij haar gevraagd in het ziekenhuis ‘vader onbekend’ op te geven, een verzoek waaraan ze had voldaan. Niet omdat ze geen enkele sympathie voor hem voelde, maar domweg omdat ze hem zo ver mogelijk uit haar leven – en dat van Lise Marie – weg wilde hebben. Haar wens was gerespecteerd en ze had sindsdien niets meer van hem gehoord of gezien.
Het was pijnlijk om toe te geven dat de man naar alle waarschijnlijkheid gelijk had gehad: ze had abortus moeten laten plegen. Toegeven dat het veel belangrijker was geworden om Lise Marie ’s morgens het huis uit te krijgen dan om zo veel mogelijk met haar samen te zijn, was zwaar en maakte dat ze haar tranen niet kon bedwingen toen ze in de badkamer de aansteker onder de lepel hield. Maar toen de spuit eenmaal was gezet, was het voorbij, en ze zeilde weg in een wereld van lichtheid en plezier.
Normaal hield het lichte, ietwat onverschillige gevoel nog een paar uur aan, maar vandaag niet. De melancholie maakte zich alweer meester van haar toen ze zich klaarmaakte voor een van de drie colleges van de week. Ze had nog een dosis kunnen zetten, maar in de eerste plaats had ze niet meer en in de tweede plaats zou ze de kans lopen dat ze nooit meer wakker werd als ze de ene boven op de andere spoot. Daar was ze niet aan toe – nog niet, in elk geval.
Wat ze zou doen als ze naderhand niets te pakken kon krijgen, wist ze niet, behalve dat ze dan voor het eerst zou moeten overwegen iets te kopen op het station. Ze kende geen andere dealers dan haar vaste, en het idee dat ze spul op straat zou moeten kopen maakte haar misselijk.
Wanneer was de neergang eigenlijk begonnen? Bij haar eerste cocaïnegebruik op dat feest op Bygdøy, toen ze de afsluiting vierden van de realityserie waaraan ze om de een of andere reden had meegewerkt? Of toen ze uit vrije wil een relatie met ‘hem’ was aangegaan, en ze elk weekend overvloedig coke gebruikten?