Voordat Halvor antwoord kon geven, kwam de wantrouwende moeder tussenbeide: ‘Wat ging goed? Wie bent u? Bent u bij Kristine geweest?’
Halvor knikte, stelde zich voor en stak zijn hand uit. Maar in plaats van die aan te nemen, deed de vrouw een stap achteruit en fulmineerde: ‘Aha, dus dat is de politie? De politie, die de vakantie van mijn dochter intrekt zodat ze zowat wordt vermoord… En dan komen jullie hier met haar praten voordat haar eigen moeder toegang tot haar krijgt! En nu mag ik niet naar haar toe omdat ze moet uitrusten van uw bezoek!’
In de piepkleine pauze die ontstond omdat ze adem moest halen, zei Halvor: ‘Misschien kunt u proberen kalm te worden?’ Hij keek vertwijfeld rond op zoek naar de dokter, maar om een of andere wonderlijke reden was de gang leeg.
Ze deed geen poging kalm te worden. Haar getier ging over in gehuil: ‘En nou kan ze misschien geen kinderen krijgen!’
Nu jammerde ze met lange uithalen. Halvor had geen idee wat hij moest doen. Hij liep een paar passen naar achteren en ging op een stoel zitten, met zijn hoofd tussen zijn handen geklemd. ‘Mijn enige kind kan misschien geen kinderen krijgen! Mijn enige kind,’ snikte ze tegen de vloer.
Vanuit zijn ooghoeken zag Halvor drie verpleegkundigen aankomen. Alle drie leken ze hem beschuldigend aan te kijken voordat ze zich op Kristines moeder concentreerden. Twee gingen aan weerszijden van haar zitten en streelden haar troostend over haar schouders, terwijl de derde op zijn hurken voor haar ging zitten met een potje pillen en een plastic bekertje met water.
Geen van drieën schonk nog aandacht aan hem, en hij trok zich behoedzaam terug.
Op het laatst had Bastian geluk in wat een van de bouwvalligste woonblokken van Noorwegen moest zijn. Voordat het zover was, had hij een kwartier zinloos gebabbel doorstaan met een oudere man met een neus als een ingemaakte rode biet. Hij had bovendien een reeks korte gesprekken gevoerd met mensen die niets hadden gezien of gehoord, maar het ergste was de vrouw die op een berg afval woonde. Toen ze na een paar minuten wachten eindelijk had opengedaan, begreep hij waarom het zo lang had geduurd. De lucht die hem toewalmde en de anderhalve meter vuilnis die voor hem oprees, bezorgden hem braakneigingen. De vrouw lag boven op de afvalhoop met haar arm naar hem uitgestrekt, waarschijnlijk omdat dat de enige mogelijkheid was om de deur open te doen.
Hij had in een artikel in een krant gelezen dat zulke dingen bestonden in Oslo. Als hij het zich goed herinnerde, moesten er uit een van die flats 356 vuilniszakken worden opgehaald toen de ggd eindelijk ingreep. Ook de vrouw voor hem leed blijkbaar aan een psychische kwaal, en hij was er niet in geslaagd ook maar één verstandig woord uit haar te krijgen. Dus hij had genoteerd dat hij aan de gemeente moest doorgeven dat hier nog iemand was die in peilloze vernedering woonde.
Maar in de volgende trapopgang, aan de kant van de binnenplaats tegenover de flat van Lone Slevatn, had hij geluk. Dat was bij de eerste min of meer normaal uitziende persoon die hij ontmoette. Ze was wel oud, ergens tussen de zeventig en tachtig, en had wit haar met een vleugje blauw, maar ze had volgens zichzelf een valkenblik. En die valkenblik had iets interessants opgevangen, ongeveer op het tijdstip waarop Lone Slevatn moest zijn vermoord.
‘Ik zag een vent voor de trapopgang staan roken. Ik had hem nog nooit eerder gezien.’
‘Kunt u hem beschrijven?’
‘Tja…’ Ze dacht omstandig na: ‘Hij had een zwarte broek aan, waarschijnlijk een spijkerbroek, en een grijs-zwartgestreepte trui met zo’n capuchon. Het is toch gek dat ze zo’n trui aantrekken, ook al is het boven de twintig graden?’
‘Ja, dat is nog eens scherp kijken,’ zei Bastian, en hij liet duidelijk merken dat hij onder de indruk was. ‘Hebt u zijn gezicht gezien?’
‘Nee, hij had die capuchon op en zijn gezicht was in de schaduw, dus ik kon niet veel meer zien dan de sigaret. Maar hij had een blanke huid.’
‘Verder nog iets?’
‘Alleen dat hij heel veel rookte en het afval gewoon op de grond gooide – zoals iedereen in dit blok doet. Hij heeft zeker twee peuken achtergelaten. Wilt u een kopje thee?’
Bastian sloeg het aanbod af, maar zei dat hij graag een andere keer binnenkwam. Toen ging hij de trap af, stak de binnenplaats over en liep naar de onderzoekers van de plaats delict die nog in de flat van Lone Slevatn bezig waren. Tegen Salomonsen, die nog maar net in dienst was, zei hij: ‘Kom eens mee naar buiten.’
Bij het bellenpaneel wees Bastian naar de plek waar de capuchonman volgens de oude dame had gestaan. ‘Kijk eens of er hier ergens peuken liggen. Als je twee dezelfde vindt, is dat extra interessant.’
Salomonsen knikte en ging op handen en voeten zitten.