‘Heb je die gevraagd hoe dat kwam?’
‘Ja, maar meer wilde hij niet zeggen.’
‘Heb je zijn naam?’
‘Zoals je waarschijnlijk begrijpt, mag ik je die niet geven. Maar als je me je nummer geeft, kan ik hem vragen jou te bellen. Ik zal er een paar goede argumenten aan toevoegen.’
Halvor merkte dat hij er een eigenaardig vertrouwen in had dat Kenneth Garvang de bron er wel toe zou kunnen overhalen om te bellen. Hij bedankte en ging weg. Op de trap hield een vaalgrijze man zich met de ene hand overeind aan de leuning, terwijl hij met de andere in de doos met broeken woelde. Toen Halvor zich boven aan de trap omdraaide, zag hij dat de man er kennelijk een had uitgezocht. Hij bonkte tegen de glazen deur en stak zijn duim op. Hij kreeg blijkbaar de gewenste reactie, want hij knikte, glimlachte en draaide zich om om weg te gaan.
Vanaf het moment dat deze zaak op zijn bureau was beland, zat Elin, zijn oudere zus, in zijn hoofd. Tot nu toe was hij erin geslaagd haar naar de achtergrond te dringen, maar op weg naar het politiebureau voelde hij haar in elke vezel. Hij rilde er haast van, ook al was het 21 graden.
Halvor zag haar voor zich: zoals ze naast hem zat en hem de Donald Duck voorlas terwijl hij in bed lag. Elke keer als ze aan een nieuw plaatje begon, wees ze dat aan, zodat hij het kon volgen. Hij had zich vaak afgevraagd of ze daar geen lamme arm van kreeg. Hij zag haar ook voor zich terwijl ze ‘de lucht is van ons allemaal’ speelden, een spelletje waarbij je vlak voor iemands gezicht met je handen wapperde terwijl je die woorden alsmaar herhaalde. Ze kreeg hem aan het hikken van de lach zonder dat ze hem ook maar één keer aanraakte. In een ander beeld zag hij hoe haar arm hem stiekem onder het dekbed een zaklamp aangaf, zodat hij na bedtijd Robin Hood kon blijven lezen.
Hij zag haar voor zich toen ze vijftien was en hem verdedigde toen hij het vertikte naar zijn revolutionaire vader te luisteren, die hardop voorlas uit het werk van Kim Il Sung. Haar haar piekte woest alle kanten op, en even was hij bang dat ze zijn vader zou aanvliegen. Amper een jaar later werd ze het huis uit gezet, omdat haar eerste extreme liefdesverdriet haar recht in de armen had gedreven van de ondernemendste en charmantste pooier van de stad. Toen zijn vader een hasjpijpje had ontdekt in haar rugzak, had hij haar een uur gegeven om haar spullen te pakken en te vertrekken. Ze had geen andere plek om heen te gaan dan naar de pooier.
Hij zag zichzelf als dertienjarige, ontroostbaar. Het gevoel dat hij alleen stond tegenover een vader die gevoelens als zwakheid beschouwde en compromisloze strengheid als goedheid, en een moeder die veel te zwak was, had hem bijna kapotgemaakt. Maar hij had het overleefd, al had het hem drie maanden gekost om zich te herstellen. Toen begon hij de stad uit te kammen om haar te proberen te vinden. Zijn vader had hem verboden de naam Elin ook maar één keer te noemen nadat ze het huis uit was gestuurd, dus de enige die haar zou kunnen redden, was hij.
Het kostte hem bijna een jaar om haar te vinden. Ze lag languit in het gras in een groep in het Slottspark, mager en bleek. Om haar heen zaten en lagen vijf, zes anderen, met gaten in hun broek en vieze T-shirts. Hij bekommerde zich niet om de anderen, maar liep recht naar Elin. Ze ademde en hij streelde haar over haar wang, en ten slotte sloeg hij haar daar zachtjes met zijn vlakke hand. Geen reactie, maar wel uit de groep achter hem. Een bierflesje raakte hem plotseling hard in zijn rug. Toen hij zich omdraaide, zag hij dat twee mannen waren opgestaan en hem strak aankeken. ‘Blijf bij haar uit de buurt, verdomme!’ Het volgende bierflesje schampte zijn voorhoofd en de uitroep dat hij haar broer was, bleef in zijn keel steken. Het hagelde bierflesjes en hij had geen andere keus dan wegrennen.
Hij voelde zich laf, klein en eenzaam toen hij naar huis ging, maar twee jaar later reageerde hij wat van zijn frustratie af op een jongen uit een parallelklas. Die had Elin op de Tollbugate in een minirokje op de hoek van de straat zien staan en vroeg of Halvor wist wat ze kostte. Het was voor het eerst dat Halvor echt met iemand slaags raakte, maar hij had gewonnen. De jongen had zijn neus gebroken en hijzelf werd twee dagen van school gestuurd. Toch had het hem alleen maar een goed gevoel gegeven, en niemand op school had zijn zus ooit weer genoemd.
Zijn tijd bij de Narcoticabrigade was een verdere boetedoening, maar bij deze overdosiszaak merkte hij dat zijn jeugd hem nog steeds niet losliet. Zijn vader was trouwens al lang geleden aan een beroerte overleden en zijn moeder zat met beginnende dementie in een verpleeghuis in Grorud. Hij kwam er niet vaak; alleen af en toe als Birgitte hem ertoe overhaalde. Maar nu moest hij zichzelf toegeven dat hij behoefte had om eens goed met zijn moeder te praten – voordat ze zo ver in het duister wegzonk dat het te laat was.