Home>>read Verlossing free online

Verlossing(39)

By:Birger Baug


‘Hoe hoog is dat plafond?’ vroeg hij.

Kenneth Garvang keek hem even aan en glimlachte toen. ‘Wat een voorbeeldige, originele manier om het te vragen. Het antwoord is: 2,17. Ik dan, niet het plafond. Dat is ongeveer 2,20. En nee, ik heb nooit gebasketbald.’

Halvor stak zijn hand uit. Die werd volledig omsloten en de inspecteur kreeg een vast wel nuttige herinnering aan hoe het was om kind te zijn. Zijn 1,85 meter schoten jammerlijk tekort.

Garvang maakte voor Halvor een gebaar naar de bezoekersstoel. Zelf liep hij om het bureau heen en ging zitten. Daar had hij twee stappen en een bocht voor nodig.

‘Gigantisme,’ zei hij. ‘Dat wil zeggen: een goedaardige zwelling van de hypofyse, waardoor een overproductie van groeihormonen ontstaat. Als dat op het verkeerde tijdstip in je leven gebeurt, voordat je volledig bent uitgegroeid, kan dat tot abnormale groei leiden. Als het later gebeurt, groeien alleen je ledematen, bijvoorbeeld je handen en voeten, en dan heet het acromegalie. Toen ik 12 was, was ik 1,72. Op mijn vijftiende ging ik over de 2,10. Bovendien groeien je oren en je kaakbeen en nog een paar dingen.’

Halvor vond het leuk dat de man ongevraagd antwoord gaf op de vraag die iedereen die hem voor het eerst zag, wilde stellen.

Garvang vervolgde: ‘Een zo zichtbare ziekte geeft me duidelijk voordelen bij verslaafden. Ik ben ziek, zij zijn ziek. Als ze dat weten, ontstaat er een soort saamhorigheid, zogezegd.’

‘Met Lone Slevatn ook, begreep ik?’

‘Absoluut. In deze branche kun je nooit zeker zijn van iets of iemand, maar ik had er echt vertrouwen in dat ze het zou redden.’

Hij schudde zijn hoofd. Een traantje biggelde over zijn ene wang. Dat was een raar gezicht bij zo’n grote man. ‘Tragisch,’ zei hij. ‘Gewoon tragisch.’

‘Hoe kende je haar?’

‘Het contact begon eigenlijk met haar vriend, Terje. Die kwam ik een paar jaar geleden op straat tegen. We hadden een vrij lang gesprek, en ik gaf hem mijn kaartje. Maar later belde Lone, niet hij. Zo kwam ze hier, en ze vertelde dat ze wilde stoppen, maar dat ze dat niet zou kunnen zonder Terje. En hij… hij was zo down en gedeprimeerd dat ze bang was dat hij elk moment opzettelijk een overdosis kon nemen.’

Kenneth Garvang dacht even na, en zei toen: ‘Het eerste deel van het karwei was dus Terje uit het moeras te trekken en hem het vertrouwen terug te geven. Dus ze kwamen hier en we spraken erover dat ze het kónden, dat het niet te laat was om kinderen te krijgen en dat ze een gelukkig gezinnetje konden worden. Ik bracht ze ook in contact met een ex-verslaafd stel dat ik ken, en toen Terje in een café hun kind van twee zag, vlogen de vonken ervan af. Ja, Lone werd bijna jaloers.’ Garvang glimlachte afwezig. ‘Die ontmoeting was de definitieve ommekeer voor Terje, en de afgelopen maanden was hij haast enthousiaster dan Lone.’

‘Zouden ze dan niet aan de methadon gaan? Dat is toch niet zo slim in combinatie met zwangerschap?’

‘Nee, nee, daar waren ze heel duidelijk in. Het plan was dat ze zouden proberen geleidelijk te minderen met methadon en dan helemaal te stoppen. Daarna konden ze pas denken aan kinderen krijgen. Als je al kunt zeggen dat opiaten een voordeel hebben, is het wel dat de drugs op zichzelf minder fysieke schade aanrichten dan bijvoorbeeld alcohol. Het verwoestende is de vernedering van het verslaafd-zijn, en de kans op een overdosis. Als Lone en Terje hun leven op orde hadden, met stabiele kaders, zou niets hun in de weg staan om goede ouders te worden.’

‘Maar was dat realistisch? Ik bedoel, er zijn er toch niet veel die zichzelf volledig kunnen bevrijden van heroïne of methadon?’

‘Daar waren ze zich van bewust. Daarom hadden we het vaak over alle tussendoelen die ze moesten bereiken voordat ze aan het hoofddoel toe waren. Ze zagen in dat ze misschien nooit zover zouden komen en dat ze er genoegen mee zouden moeten nemen dat ze maar halverwege kwamen. Het punt is dat je nooit van tevoren weet waar je grenzen liggen.’ Garvang glimlachte weer. ‘We vonden op een gegeven moment een verhaal waar ze erg van gingen houden. Wist je dat er op een kantoor in New York een mierensoort is die nergens anders in de wereld voorkomt?’

Halvor schudde zijn hoofd.

‘Die mierenkolonie leefde vreedzaam in een potplant op dat kantoor, totdat het er te veel werden en ze een plaag vormden, en toen ging men proberen de soort te bepalen. Dat bleek onmogelijk te zijn. Biologen hebben geprobeerd het spoor terug te vinden naar waar de plant vandaan kwam, maar tot op heden is er nergens ter wereld ook maar één soortgelijke mier gevonden. En toch, zonder dat ze wisten waar ze vandaan kwamen of waar ze heen gingen, zijn deze mieren erin geslaagd hun eigen kleine, effectieve samenleving op te bouwen op de meest verstedelijkte plaats van de wereld. Lone en Terje zagen zichzelf graag in dat perspectief: dat alleen zij tweeën wisten uit welk hout ze gesneden waren en konden laten zien waartoe ze in staat waren.’