Home>>read Verlossing free online

Verlossing(38)

By:Birger Baug


‘Ik heb een speedmaat die is begonnen heroïne te verkopen, en hij zegt dat hij denkt dat er Noren achter zitten. Hij heeft in elk geval nog geen Noord-Afrikanen gezien, alleen maar Noren, en tot nu toe is geen van zijn klanten overleden.’

‘Maar waarom koopt dan niet iedereen de drugs van de leverancier van jouw maat?’

‘Er zijn er al veel die dat doen. Maar die zijn duurder, begrijp je. Met alleen maar de daklozenkrant verkopen krijg je niet genoeg geld binnen. Het zijn vooral luxe hoeren en chiquere lui die heroïne van mijn maat kopen, in elk geval.’

Irene zette de mp3-speler uit. De kwaliteit van de heroïne had in principe niets te maken met haar onderwerp, ‘Sociale klassen in de drugsscene bij het Centraal Station in Oslo’. Misschien moest ze dat heroverwegen, omdat deze informant vertelde dat juist de laagsten op de sociale ladder genoodzaakt waren vervuilde drugs te kopen. In elk geval moest ze naar de politie gaan met wat ze had gehoord. Maar dat was dus uitgesloten zolang ze zelf wat bruine suiker gebruikte – ook al was dat maar twee, drie keer per etmaal. Want wat zou er met Lise Marie gebeuren als ze dat ontdekten?

Het geluid van haar mobiele telefoon onderbrak haar gepeins. Ze strekte haar hand ernaar uit. ‘Onbekend nummer’. Zou het de politie weer zijn? Ze bracht de telefoon aarzelend naar haar oor.

‘Ja?’

Er was geen geluid te horen aan de andere kant van de lijn. Voor de zekerheid wachtte ze nog even. Het bleef stil. Ze verbrak de verbinding.

Wat was dat voor telefoontje? Iemand die was vergeten het toetsenbord te vergrendelen? Of was het een waarschuwing? Alsof ze die nodig had. Ze mocht niets met de politie te maken hebben. Ze had er spijt van dat ze hun had geholpen met Lone, maar op dat moment was ze zo bezorgd geweest dat ze niet ver genoeg had nagedacht. Ze schudde het van zich af. Het kwam wel goed. Ze hadden haar nu niet meer nodig. Misschien nog maar één verhoor; daar zou ze nog eens herhalen wat ze de politieman gisteravond had verteld. Maar ze moest toegeven dat het egoïstisch was, omdat zij een van de weinigen was die zo gelukkig was dat ze een leverancier had die ze volledig kon vertrouwen.

Alles werd weer moeilijk en ze vroeg zich af of de trek die ze voelde van het ventilatieluik in de badkamer kwam.





In het Ullevål-ziekenhuis kreeg Halvor het verzoek tot twaalf uur te wachten met het verhoren van zijn geïsoleerde getuige. Hij ging er zonder tegensputteren mee akkoord, want hij had intussen toch nog iets anders te doen.

Bij De Spreekbuis van de Straat ondervond hij niets dan vriendelijkheid. De receptie had vijf seconden nodig om uit te vinden dat de man die hij zocht Kenneth Garvang was, en Halvor werd meteen doorverbonden. De diepe basstem aan de andere kant van de lijn bevestigde dat hij Lone Slevatn en haar vriend Terje goed had gekend en dat hij bereid was om Halvor onmiddellijk te ontvangen.

Het gebouw aan de Torggate was vrij groot en vrij oud, met zichtbare gaten in het pleisterwerk en de kozijnen. De deur van De Spreekbuis van de Straat bevond zich onder aan een keldertrap. Er waren kartonnen dozen met kleren op de treden gestapeld. Hij zag dat de kleding er gebruikt uitzag en gesorteerd was: één doos met T-shirts, twee met broeken en een extra grote met ondergoed en sokken. Aan de muur was een vel papier van A3-formaat bevestigd, waarop stond: Heb je kleren nodig? Pak ze hier, maar niet meer dan één per soort! Er was geen mens te zien voor het kantoor. Halvor kon niet anders dan genieten van de naïviteit die zo overduidelijk bleek uit de dozen en het provisorische affiche.

Binnen was het kelderkoel en aangenaam. Hij zag rechts een eenvoudig bureau met een gewone telefoon, waarachter een oudere dame met paars, opgestoken haar zat. Hij glimlachte naar haar, ze glimlachte terug en hij zei: ‘Kenneth?’

‘Die kant op,’ zei de dame, en ze wees de gang in. ‘U kunt hem niet missen.’

Halvor liep verder naar binnen. De gang stond vol met nog meer dozen, een kopieermachine en een lange archiefkast. Terwijl hij langs de lege kantoren aan de rechterkant liep, zag hij achter de glazen wanden links een vergaderkamer. Vlak voordat hij bij de laatste kamer kwam, hoorde hij een telefoon, gevolgd door een luide bons en een vloek. Hij liep nog even door en keek naar binnen.

Een abnormaal grote man stond zich midden in de kamer op zijn achterhoofd te wrijven. Halvor keek omhoog en zag de oorzaak van het lawaai. Een ouderwetse, metalen ventilatiebuis hing vijf centimeter onder het plafond. De schroefdop zat vol deukjes.

De man keek Halvor excuserend aan.

‘Dat gebeurt ongeveer één keer per dag. Ik hoorde u komen en wilde u tegemoet lopen. Maar toen ging de telefoon natuurlijk, ik draai me om en – baf!’

Hij wreef nog even en strekte toen voorzichtig zijn nek weer. Halvor zag dat hij op drie, vier centimeter na tot aan het plafond kwam.