‘Daar,’ zei Lise Marie, en ze wees naar de vensterbank. Daar stond hij: de cactus waarvan haar dochter een stekje had gekregen. Ze verzorgde hem alsof het haar baby was. Een maand geleden had hij zijn eerste bloem gehad.
Irene lachte.
‘Lach je, mama?’ Haar dochter klonk beledigd. ‘Het doet zeer!’
‘Sorry, ik dacht ergens anders aan…’ Lise Marie keek daardoor niet minder beledigd, dus Irene pakte haar hand weer. ‘Kom, dan gaan we er wat aan doen.’
Haar dochter liet zich met tegenzin meetrekken naar de badkamer. Irene pakte een tube desinfecterende crème en een kleine pleister met Tom & Jerry. Jerry voorop, natuurlijk, en Tom in vliegende vaart erachteraan.
‘Zo. Een beetje zalf, dan wordt je vinger weer zo goed als nieuw.’
‘Waarom snotter je, mama? Wil je een kusje?’
Kinderen merkten ook alles. ‘Graag, maar ik ben alleen maar een beetje verkouden.’ Ze boog zich voorover en kreeg een omhelzing. Haar mobieltje lag op de wastafel en ze keek erop hoe laat het was: 09.20 uur. Ze moesten opschieten, want Lise Marie moest op tijd klaar zijn voordat haar oma naar haar werk in de winkel ging, over twintig minuten.
Maar haar dochter was goed opgevoed. Ze had zich aangekleed en een boterhammetje gegeten voordat haar moeder haar lunchpakketje had klaargemaakt. Even snel tandenpoetsen en ze was zover. Irene liep met haar mee om het huis heen en begroette haar moeder bij de hoofdingang van het enorme huis.
‘Heb je aan haar lunchtrommeltje gedacht?’ Haar moeder keek Irene streng aan.
‘Ja, hoor, dat is allemaal in orde. Dag, meisje van me!’
Ze boog zich voorover en kreeg nog een omhelzing. Toen dwong ze zich te blijven staan, terwijl Lise Marie en haar oma de tien meter naar de poort liepen. Ze draaiden zich om en zwaaiden, en zij zwaaide terug. Het was een vast ritueel waar haar dochter niet van af wilde wijken als ze naar de crèche ging. Toen Irene hen niet meer kon zien, draaide ze zich om en liep op een holletje terug naar het kelderappartement.
Weer maakte ze alles in orde, maar ze besloot deze keer op de bank te gaan liggen.
Twintig minuten later kwam ze voorzichtig overeind. Ze snotterde niet meer en voelde het welbehagen door haar lichaam stromen. Zolang ze het op dit niveau kon houden, zou het goed gaan. Ze moest alleen niet verder gaan. Ze had er vertrouwen in dat het haar zou lukken.
Het volgende project was koffie. Niet dat ze ook maar enige behoefte had aan cafeïne, maar als je studeerde, moest je nu koffie drinken. Ze deed een filter in het apparaat, mat de koffie af en knoeide een beetje op het aanrecht, maar dat kon ze elk moment opruimen… Er schoot haar iets te binnen en ze draaide zich om met haar vinger op haar lip. Wat was ze vergeten? O ja, het interview van gisteren, dat helemaal uit haar hersens was verdwenen toen dat met Lone gebeurde. Waar was de mp3-speler? Zat die in haar tas?
Inderdaad, daar was hij. Ze ging op de bank zitten en dacht na. Wat ze had gehoord was eigenlijk heel bijzonder. Meestal was het lastig om iets zinnigs te krijgen uit de mensen die ze bij het station ontmoette, wanhopig als ze doorgaans waren om aan drugs te komen. Aan iets anders konden ze niet denken. In de regel moest ze met hen afspreken dat ze elkaar weer zouden ontmoeten nadat ze hun dosis hadden gehad. Maar ditmaal had ze een jonge vent ontmoet van maar een jaar of twintig. Ze drukte op het afspeelknopje van haar mp3-speler. Ze hoorde de man zeggen dat hij op zoek was naar amfetamine, of speed, zoals hij zei. Met heroïne wilde hij niets te maken hebben.
‘Waarom niet?’
‘Ze gaan dood als vliegen. Ik weet van vijf, zes man die alleen deze zomer al zijn doodgegaan. Veel meer dan vroeger.’
Dat wilde Irene wel geloven. Ze had zelf minstens een van de informanten voor haar masterscriptie verloren. De ene dag nog in leven, de volgende dag dood. Ze had een overlijdensbericht gezocht om naar de begrafenis te kunnen gaan, maar dat had ze niet gevonden. En dan gisteren Lone, de beste bron die ze had voor haar onderzoek. Dus had ze de speedjongen gevraagd waarom hij dacht dat er zoveel stierven.
‘Het zijn de Noord-Afrikanen, geloof me. Hun stuff is vervuild. Ik weet niet waar ze het mee mengen, maar gezond is het niet.’
‘Maar zou de politie dat niet ontdekken?’
‘Het kan de politie toch geen barst schelen. Er moet wel een kilo heroïne naast het lijk liggen voordat ze op het idee komen om na te gaan of het een overdosis was.’
‘Maar waarom kopen mensen dan van die Noord-Afrikanen?’
‘Dat doen ze binnenkort ook niet meer. De mensen hier vragen de dealers waar de dope vandaan komt, en dat doen ze anders nooit. Nou komen er ook anderen in de markt. Het zou me niet verbazen als het binnenkort oorlog wordt.’
‘Wie zijn die anderen?’