Irene Wiltze liep voorzichtig de trap af, tree voor tree. Helemaal onderaan stak ze de langste sleutel zachtjes in het slot, terwijl ze haar vingers stevig om de rest van de sleutelbos kneep, zodat die niet zou rammelen. Het klikje toen de grendel meegaf, was zo zacht dat alleen een zeer lichte slaper er wakker van zou worden. Ze deed de deur open, die ze een paar dagen geleden nog had geolied, boog zich voorover en deed haar schoenen uit voordat ze het piepkleine gangetje inging.
Het kastje aan de muur knipperde. Gelukkig was het zo’n ouderwets alarm dat alleen maar aan de deur en de ramen was gekoppeld, en niet aan bewegingssensoren in de kamers. Dat betekende dat het aan kon staan, ook als er iemand thuis was. Als oma van de bovenverdieping af wilde komen, kon ze dat zonder risico doen.
De tegels voelden koud aan onder haar voeten en ze haastte zich naar het Perzische tapijt in de kamer. Ze liet haar voeten een beetje warm worden voordat ze doorliep naar de kamer van Lise Marie. Daar bleef ze op de drempel staan. Na een paar seconden kon ze heel zwak de lichte ademgeluidjes onderscheiden van het eeuwige geruis in de waterleiding. Zoals gewoonlijk speelde er een glimlach om haar mond, en ze voelde de lichte kramp in haar borst – zoals steeds, de laatste maanden.
Ze ging de kamer in, pakte de stoel die aan het voeteneind van het bed stond en ging zitten op een stapeltje kleren in maat 110-116. Die hadden natuurlijk gesorteerd moeten zijn voor respectievelijk de wasmachine en hergebruik, maar daar had ze geen tijd meer voor gehad door het bezoek dat ze eerder die avond had gehad. Dat moest nu maar tot morgen wachten. In plaats daarvan boog ze zich voorover, streek behoedzaam vier haartjes uit het gezicht van haar dochter en legde ze achter haar oor. Het ritme van Lise Maries ademhaling veranderde niet.
Irene liet haar ogen over het nachtkastje glijden en over het apparaatje dat een vriend was, maar ook een vijand. Haar moeder verwachtte dat ze het uitzette als ze zelf thuis was, terwijl het beter voor Lise Marie was als het nog een uurtje aanstond. Aan de andere kant werd het meisje nooit wakker om deze tijd, en als dat al gebeurde, zou ze toch haar moeder in bed vinden, al was die ook moeilijk wakker te krijgen. Dus Irene boog zich voorover en drukte op het knopje dat de verbinding met de verdieping erboven verbrak. Egoïstisch, dat wel, maar de angst voor wat haar moeder zou kunnen ontdekken, was sterker.
In de badkamer haalde ze de make-up van haar gezicht en poetste ze haar tanden. Toen trok ze haar bloes en de grijze plooirok uit en haalde de twee lichtblauwe strikken uit haar haar. Ze dacht aan het bezoek dat ze eerder die avond had gehad. Hij was heel leuk en had iets van een naïeve autoriteit waardoor je hem gemakkelijk aardig kon vinden, maar hij was… politieman. Dus iemand met wie ze onder geen beding kon praten, ook al besefte ze dat er veel redenen waren waarom dat wel zou moeten.
Ze boog voorover en trok het kleine, plastic krukje van Ikea onder de wastafel vandaan, dat Lise Marie gebruikte om bij de kraan te kunnen als ze haar handen waste. Ze zette het krukje onder het ventilatieluik en ging erop staan. Haar hand kwam precies hoog genoeg om de schroef aan de ene kant te kunnen pakken. De hengsels waren allang kapot, dus ze kon het luik er makkelijk uit trekken en haar vingers over de binnenkant laten gaan. Ze vond wat ze zocht, en was opgelucht dat er ook deze keer geen spinnen waren meegekomen.
Ze voelde de verwachting door haar lichaam en geest gaan en ging sneller werken. Zoals gewoonlijk moest ze zich goed concentreren om te voorkomen dat er iets op de grond viel. Ze dwong zichzelf de normale hoeveelheid te nemen, ook al had ze behoefte aan meer. Weliswaar vertrouwde ze haar leverancier, maar haar geestesoog kon het beeld niet loslaten van een vertwijfelde Lise Marie die haar moeder maar bleef aanstoten.
Ten slotte was ze klaar en ging ze de slaapkamer in. Ze spande haar arm en vond ader nummer drie onmiddellijk. Toen ze de spuit had geleegd, stopte ze die en de band gauw onder haar hoofdkussen. Toen verdween ze in de ruimte die alle lastige gedachten zo oneindig ver wegschoof.
11 augustus
Wat een nacht! Ik vraag me af wat de buren dachten toen er vanmorgen om vijf uur op mijn deur werd gebonkt. Maar over drie weken ben ik hier toch weg, dus het is niet zo erg.
Voordat ik opendeed, verzekerde ik me ervan dat het Jakob was. Hij tuimelde bijna naar binnen. Al zijn wantrouwen was van hem af gestroomd, waarschijnlijk samen met het zweet dat van zijn gezicht gutste. Het enige wat hij zei, was: ‘Waar is het?’ Het lukte me niet zijn blik te vangen. Die fladderde heen en weer door het huis, alsof ik het plastic zakje achteloos in een hoek had gegooid.
Ik gaf hem zoveel als volgens mijn berekening ongeveer een kwart was. Hij graaide het zakje naar zich toe en bestudeerde de inhoud. ‘Verdomme! Je zei drie gram!’