Ze leunde weer voorover. Hans Petter vond het prettig dat ze haar been op de bank hield.
‘Weet je nog namen?’
‘Ken of Kent of zo, iets in die richting.’
Hans Petter ging voor op zijn stoel zitten. ‘Oké. Dankjewel. Ik denk dat ik voor deze eerste keer wel heb wat ik moet hebben, maar we moeten later een echte getuigenverklaring van je hebben. Ik zal je nog wel laten weten wanneer.’
Ze liep met hem mee naar de deur, haalde de veiligheidsketting weg, legde haar ene hand op de grendel en de andere op de klink. Toen keek ze hem aan.
‘Kom jij dat verhoor dan afnemen?’
Hans Petter zocht naar een dubbele bodem in haar vraag, maar kon niet uitmaken of die er was. Nu vertrouwde hij er echter op dat hij niet tegenover een spuitverslaafde stond. Die waren niet zo duidelijk en konden niet zo weloverwogen formuleren als Irene had gedaan.
‘Misschien. Maar ik wil je werkstuk sowieso graag lezen als het af is, als je het goedvindt. Het klinkt alsof ik daar wel wat van kan leren.’
Ze glimlachte en deed de deur open. ‘Dan spreken we elkaar nog wel. Dag!’
Toen liet ze hem uit. Hans Petter voelde zich licht toen hij langs de buitenlampen liep, zelfs toen hij bedacht dat hij naar het bureau terug moest om een rapport te schrijven over het gesprek met Lone Slevatn.
Pas toen hij bij de buitenste randweg was, merkte Hans Petter dat zijn linkerbroekzak ongewoon leeg aanvoelde. Hij voelde in het vak onder in het portier, maar daar was zijn mobieltje niet in gevallen. Er zat dus niets anders op dan om te keren. Hij vond het merkwaardig weinig vervelend.
Pas op vijftig meter afstand van Tuengenallé 36 zag hij daar ineens een taxi met gedoofd daklicht voor de deur staan. Hij remde en zette de motor uit. Er verstreek een halve minuut. Toen kwam er een schoolmeisje uit de deur waar hij zelf een paar minuten eerder door was weggegaan. In het licht van de lampen op de oprit zag hij dat het meisje een geruite, korte plooirok aanhad en een beschaafd, wit bloesje. Haar haar was gesplitst in twee vlechten en aan haar linkerarm hing een tasje.
Hij had naar haar moeten roepen, maar iets weerhield hem daarvan. Hij kon wel een paar uur zonder zijn mobiel. Voor zover hij zich kon herinneren zat er momenteel geen erg gevoelige informatie in. Hij ging dus zo plat als een dubbeltje liggen toen de taxi keerde en langs de Nissan reed die hij op het bureau had geleend. Pas toen hij weer rechtop wilde gaan zitten, merkte hij dat het motorgeluid snel was gestopt. Te snel. Hij begon meteen in het handschoenenvakje naar iets ondefinieerbaars te zoeken, maar toen hoorde hij al geklop op de ruit. Hij keek op, terwijl hij het mapje met wegenkaarten en het handboek pakte. Toen deed hij het portier voor haar open. Hij had een warm gevoel.
Ze stapte niet in, maar bleef bij het geopende portier staan en keek hem aan. Ten slotte voelde hij zich gedwongen iets te zeggen.
‘Ik heb startproblemen, dus ik wilde dat even opzoeken in het handboek.’ Waarom zei hij nou juist dat?
Ze glimlachte zwak.
‘O, ja. Ik hoop dat het weer goed komt.’ Ze woelde in haar tas en hij hoopte dat ze niet naar de pepperspray zocht. In plaats daarvan haalde ze er iets uit wat hij maar al te goed herkende.
‘Je mobieltje,’ zei ze ten overvloede, en ze liet hem op de stoel vallen. ‘Fijne avond.’
Hij mompelde iets als dank, maar ze had zich al op haar lage schoolmeisjeshakken omgedraaid. Via de spiegel prentte hij zich de beide nummers van de taxi in. Toen draaide hij het contactsleuteltje om en constateerde dat het had geholpen om het handboek erbij te pakken. De auto startte meteen de eerste keer. Hij zette koers naar het politiebureau. Het was 21.48 uur, en het was onderhand tijd om het rapport over Lone Slevatn te schrijven.
Het was bijna tien uur toen Halvor het sms-bericht kreeg waar hij op zat te wachten. Het kwam van de eerste uitrukeenheid, die bevestigde dat alles soepel was verlopen. De volgende ochtend zou er een pakje op zijn kantoor liggen, bezorgd door een koerier.
Hans Petter printte het rapport en legde een exemplaar in de postvakjes van Halvor, Bastian en Merete, en hij vroeg zich af of er een vervanger voor Kristine zou komen, nu de contouren van een echt grote zaak zich begonnen af te tekenen. Het antwoord zouden ze hopelijk in de ochtendvergadering krijgen.
Hij voelde zich nog steeds niet moe, dus hij ging terug naar zijn kantoorstoel, toetste een nummer in op de vaste telefoon en pakte de hoorn van de haak. Zijn bron was op zijn post, en hij kreeg het adres binnen tien seconden. Om de een of andere reden was de buurt waar de taxi naartoe was gereden geen verrassing voor hem. Op Google vond hij alleen een kaartaanduiding uit 1881. Dus ging het nu het snelst als hij in het bevolkingsregister zocht.
Van het antwoord dat hij daar vond, viel hij bijna van zijn stoel.