Recht boven de toegangsdeur was een stukje van het kunststof dakvlies onder de graslaag zichtbaar. Zonder dat hij wist waar hij naar keek, gleden zijn ogen verder, totdat ze plotseling teruggingen naar het plastic. Plastic?! Er hoorde toch geen plastic onder de plaggen te zitten? Dit huis was zo oud dat er berkenbast gebruikt moest zijn. Hij bestudeerde het stuk dak waar de graslaag van af was nog eens. Ja, waarschijnlijk was er berkenbast gebruikt.
Het stuk witte kunststof was dus een raadsel. Hij ging weer naar binnen en haalde een van de houten stoelen. Hij ging erop staan en stak zijn hand onder de resterende graslaag. Zijn vingers sloten zich om iets hards en hoekigs, ingepakt in plastic. Toen trok hij het uit het dak.
8
Oslo, maandag 3 augustus 2009
Halvor liep eerst naar de verkeerde deur. In groep 3 van de buitenschoolse opvang, waar Hanne tot aan de zomer in had gezeten, keek de groepsleidster hem minzaam aan toen hij naar Hans vroeg, en ze wees verderop in de gang. Om tien over halfvijf, vijf minuten voor sluitingstijd, deed hij de goede deur open en verwachtte dat er elk moment een jongen in zijn armen zou rennen. Zo ging het altijd. Maar nee, het was stil en donker. Nergens geluid te horen.
Het zou voor een inspecteur van de recherche een peulenschil moeten zijn om uit te vinden wat er was gebeurd, maar Halvor wist dat het sneller werkte als hij rechtstreeks naar de hoofdbron ging van het meeste wat er in het leven buiten zijn werk om gebeurde. Hij probeerde het eerst op haar mobiel, maar kreeg geen gehoor. Op het vaste nummer thuis trof hij alleen een verwarde Ole aan, die geen idee had waar zijn moeder en zijn broer waren. De jongen had ook niet meegekregen dat zijn zus Hanne bij hun oma was, dus waarschijnlijk was hij met zijn hoofd weer alleen maar bij meisjes, dacht Halvor.
Er zat niets anders op dan een rondje langs de diverse opvanggroepen te maken. Niemand wist iets van groep 3, maar uiteindelijk kreeg hij het nummer van de groepsleidster. Hij probeerde eerst Birgitte nog een keer te bellen, maar ook ditmaal lukte dat niet. Dan maar de groepsleidster. Zij nam gelukkig na het eerste belsignaal op. Halvor noemde zijn naam en legde uit wie hij was.
‘O, ja hoor! Uw vrouw heeft hem een halfuur geleden opgehaald omdat hij wat pijn in zijn buik had. Hij was de laatste, dus daarna ben ik naar huis gegaan.’
‘Hoe zag ze eruit?’ vroeg Halvor uit routine.
‘Weet u niet hoe uw vrouw eruitziet?’
Lolbroek, dacht Halvor. Hardop zei hij: ‘Ik wilde even zeker weten dat hij echt door mijn vrouw is opgehaald.’ Voordat ze kon reageren, voegde hij er bij wijze van verklaring aan toe: ‘Ik ben politieman, en helaas heeft niet iedereen het goede met mij en mijn gezin voor.’
‘Nee, dat begrijp ik best.’
Wat was er met dat mens? Halvor hoopte dat ze zich alleen maar slecht uitdrukte.
De vrouw aan de andere kant van de lijn schraapte haar keel. ‘Tja, nou, ze had blond, lang haar, was rond de veertig en had grote borsten.’
Allemachtig! Voorlopig kon hij de groepsleidster van Hans twee eigenschappen toeschrijven: een slecht uitdrukkingsvermogen en een gebrekkige sociale antenne – precies het tegenovergestelde van wat de jongen nodig had. Dat beloofde wat! En dan, bedacht hij, waren ze zelf op de eerste dag ook nog veel te laat gekomen om een kind van nog geen zes jaar op te halen, en hadden ze grondig bewezen hoe goed hun onderlinge communicatie was. Halvor zuchtte en vroeg zich af of ze ooit regelmaat in hun leven zouden krijgen.
‘Ja, dan is het wel in orde. Dank u wel,’ zei hij. Maar de vrouw had al opgehangen. Natuurlijk.
Onderweg naar hun twee-onder-een-kaphuis in Manglerud ging hij bij de Rema in Ryen langs en kocht hun avondeten: kipfilet voor de volwassenen en kalkoenschnitzels voor de twee kinderen die thuis waren.
Ole lag op de bank de Donald Duck te lezen, maar er kon een ‘hallo’ af toen zijn vader binnenkwam. Halvor liep naar de keuken en begon de boodschappen op te ruimen, terwijl hij nadacht over de gebeurtenissen van de afgelopen dagen.
Ze hadden dus één grof geweldsdelict, Kristine, maar de verantwoordelijkheid voor het onderzoek daarnaar was overgedragen aan de politie van Asker/Bærum. Dat hij geen onderzoek mocht doen naar wat er was gebeurd met zijn naaste collega was vervelend, maar hij begreep waarom het niet kon. Er zou geen rechter te vinden zijn die de politie van Oslo – laat staan hem – in deze zaak ook maar bij benadering bevoegd zou achten.
Daar stond tegenover dat hij zijn handen vol had aan wat een serie goed geplande overdosismoorden zou kunnen zijn. Voorlopig wisten ze niets over methode of motief. Degene die er misschien iets over wist, was wreed afgeslacht. Met andere woorden: ze zaten midden in een heerlijke troep.
Bekijk het systematisch, dacht Halvor: alles wees erop dat ze in juni en juli minstens tien overdosisdoden te veel hadden. Dat kon uitzonderlijk toeval zijn of te maken hebben met een factor waaraan ze nog niet hadden gedacht. Maar tot dusver was de stijging van het aantal sterfgevallen onderzocht aan de hand van de kwaliteit van de drugs op straat, veranderingen in de uitruktijd van de ambulances en de moeilijke bereikbaarheid van plaatsen die plotseling populair waren geworden om een spuit te zetten. Dat had niets ongewoons opgeleverd.