Het was even stil. Ten slotte zei Kåre: ‘Ik begrijp waar je heen wilt. Je vindt het te vroeg om naar de Nationale Recherche te gaan.’
‘Ja. Om je de waarheid te zeggen: ik ben bang dat ze je niet serieus zullen nemen. En dan kan het de volgende keer nog lastiger worden als je denkt dat je een reden hebt om hen op de zaak terug te laten komen. Kun je eerst niet eens praten met de lokale krant? Mensen die er geweest zijn vragen zich te melden?’
‘Maar wat moet ik dan zeggen? Het zou raar zijn zo’n zaak aan die oude moord te koppelen.’
‘Je bedenkt vast wel iets, Kåre. En in de tussentijd kun je meer sporen proberen te vinden. Maar als je avontuur wilt, kom dan gerust hierheen. Wij hebben iedereen nodig die we kunnen krijgen.’
Hij had er al spijt van terwijl hij het zei, maar het was al te laat.
‘Dat lijkt me geen goed plan. Doeg,’ zei Kåre.
‘Sorry, Kåre, zo was het niet bedoeld…’
Te laat. Hij praatte tegen een dode lijn.
Wat een verdomde klotedag.
Hans Petter herinnerde zich nog vaag van de politieacademie dat heroïne slikken minder snel en hevig werkte dan spuiten of roken. Of ook het gevaar voor een overdosis kleiner was, wist hij niet, maar in dit geval wisten ze niet wat er in het zakje zat. Hij had uit de man proberen te trekken of het zijn eigen drugs waren of spul dat hij in de flat had gevonden, maar hij kreeg geen antwoord. Hij meende een zekere angst in het gezicht van de man te zien toen hij vertelde van de overdosis voor Lones vriend, maar dat kon ook verbeelding zijn.
Het goede nieuws was dat de man nog bij kennis was toen de ambulance kwam. Hans Petter vertelde het ambulancepersoneel wat er was gebeurd en vroeg een collega van de uniformdienst mee te gaan naar het ziekenhuis. In de flat wemelde het nu van technische rechercheurs in witte pakken en een brigadier van Geweldsdelicten had er niets meer te zoeken. Hij keek op zijn horloge: zeven over halfdrie. Hij ging naar buiten om Halvor bij te praten – iets waar hij tegenop zag.
Maar hoe goed hij ook luisterde, hij hoorde geen enkel verwijt in Halvors stem dat hij Lone Slevatn uit zijn kantoor had laten vertrekken. De inspecteur klonk tot Hans Petters verbazing echter niet erg enthousiast toen hij vertelde dat hij al een duidelijke verdachte had. Hij vroeg daarentegen: ‘Heb je een mes gezien?’
‘Nee, want ik kon niet rondlopen. We moeten maar zien of de TR iets vindt.’
‘Beetje raar misschien dat jullie duivel de tijd heeft genomen om het mes te verstoppen voordat hij probeerde weg te lopen. Was hij bebloed?’
Zo ver had Hans Petter zich nog niet in die vraag verdiept. Hij dacht diep na.
‘Voor zover ik me herinner niet, eigenlijk. Maar hij had een zwarte broek en een bruine trui aan.’
‘Maar je hebt toch een behoorlijke worsteling met hem gehad. Als het bloed hier zo heeft rondgespat, denk ik dat je het wel op zijn kleren had gezien. Waren er bloedsporen in de kamer of op de gang?’
‘Nee.’ Hans Petter begon zich ongemakkelijk te voelen.
‘Oké. Als dit onze man was, moet hij dus de tijd hebben gehad om het mes te verstoppen, zich op de een of andere manier van zijn regenjas te ontdoen of wat hij bij de moord dan ook maar aanhad, en hij moet het allemaal voor elkaar hebben gekregen zonder een druppel bloed onder zijn schoenen te krijgen. Het spijt me, Hans Petter, maar ik denk dat we de dader ergens anders moeten zoeken.’
De jongere collega wist dat hij dat allemaal zelf bedacht zou hebben; hij had gewoon nog geen tijd gehad om na te denken. Nu voelde hij zich dus teruggezet in de schoolbank, een gevoel dat hem zwaar tegenstond na vijf jaar bij Geweldsdelicten.
‘Maar verder klinkt het alsof je alles volgens het boekje hebt gedaan. En een goede getuige moeten we met die kerel toch hebben,’ zei Halvor troostend.
Kåre Olsen voelde zich belachelijk gemaakt en gekwetst door zijn oude vriend Halvor Heming. Hij stampte geïrriteerd op een graspol, maar heel even vroeg hij zich ook af of hij echt meer avontuur en stadsleven wenste. Het antwoord was, zoals verwacht, een snel en overduidelijk ‘nee’, want per slot van rekening woonde hij al in het paradijs.
Boven zijn hoofd schreeuwde een meeuw. Die had kennelijk het verband gelegd tussen de boot aan de steiger en de man hier op het eiland en gaf onmiskenbaar te verstaan dat het tijd werd voor het visafval dat doorgaans bij die combinatie hoorde. De meeuw zat hem vanaf de nok van het dak aan te kijken, met zijn kop een beetje scheef. Kåre Olsen voelde zich niet erg aangesproken en liet zijn ogen over het grasdak gaan. Niet alleen zat dat gapende gat erin, de plaggen waren op verschillende plaatsen ook naar beneden gegleden, zodat het maar een kwestie van tijd was voordat het hele dak zou instorten.