Maar als er één ding ontbrak, dan was het ernstige criminaliteit. Met uitzondering van de moord op het kleine eilandje Kavlingen, waar dus al dertig jaar niemand meer had gewoond totdat er in 2004 uit het niets een lijk opdook. Het voelde voor Kåre Olsen als een grote nederlaag toen de Nationale Recherche en hij zich vlak voor de zomer van 2006 genoodzaakt zagen de zaak in de ijskast te leggen. Afgezien van twee vermissingen die zonder succes werden onderzocht, hadden ze geen aanwijzingen: geen naam, geen getuige en zelfs geen voor honderd procent zekere doodsoorzaak.
Er was een klein sprankje irrationele hoop in zijn achterhoofd opgeflakkerd dat het jack dat Halvor had gevonden iets met deze zaak te maken kon hebben. De hoop was echter meteen vervlogen toen uit het merkje bleek dat het van Jenny Grope op Kjul was. Ze was niet eens erg blij geweest toen hij daar voor de grap met het jack naartoe was gereden.
Maar het kleine uitstapje naar de oude moordzaak had meer in Kåre losgemaakt. Hij zag voorlopig geen reden de oude stukken weer op te diepen – daarvoor lagen er toch te veel kleine zaakjes op zijn bureau – maar hij wilde nog wel weer eens met zijn boot naar Kavlingen gaan.
Per slot van rekening waren het de hondsdagen, en je wist maar nooit wat er zou opduiken.
De ongeveer dertig jaar oude man stond op de hoek van de Deichmannsgate en de Wilsesgate. Hij had een blauwe spijkerbroek en een bruin leren jack aan en een donkerblauwe sjaal om zijn hals, en deed een beetje denken aan een medewerker van een van die talloze humanitaire organisaties die in die buurt gevestigd zijn. Slechts vijftig meter bij hem vandaan lag het Christuspark met zijn dichte bosjes waarin de ergste verslaafden van Oslo hun spuiten hadden achtergelaten.
Maar de man werd niet zozeer in beslag genomen door de locatie. Hij keek nog eens goed op zijn horloge en begon lichtelijk ongerust te worden. De vrouw op wie hij wachtte, kwam anders nooit te laat. Mensen kwamen sowieso nooit te laat als ze met hem hadden afgesproken.
Hij haalde opgelucht adem. In de Wilsesgate verscheen een bekend gezicht. Hoewel ze strompelde en haar linkerwang te ver omlaag hing in vergelijking met de rechter, bedacht hij dat ze er ooit goed moest hebben uitgezien. Hij had er echter geen idee van hoe lang dat al geleden moest zijn.
Hij liep haar tegemoet, gaf haar een hand en omhelsde haar kort. Toen sprak ze, op haar langzame manier, een paar woorden; hij antwoordde, draaide zich op zijn hakken om en verdween in de richting van het park. Het duurde maar twintig seconden. Als iemand het had gezien, had die gedacht dat het ging om een ontmoeting tussen een sociaal werker en een cliënt of tussen twee oude klasgenoten, van wie de een wat beter geconserveerd was dan de ander. Er werden wat woorden van troost gemompeld, en toen scheidden hun wegen zich weer.
De vrouw strompelde dezelfde weg terug als ze gekomen was, sloeg toen rechts af, de Møllergate in en begaf zich in de richting van het Centraal Station. Even dacht ze verlangend terug aan de teloorgegane sfeer op ‘de Plaat’. Niet zozeer omdat ze de mensen miste, maar omdat het zo lekker overzichtelijk was. Waar ze nu heen ging, kende ze lang niet iedereen, ook al leek iedereen haar wel te kennen.
Ze zwaaide naar een ex-collega, zo iemand die in leven bleef dankzij mannen die wilden betalen. Zelf verkeerde ze niet meer in die positie, en ze had allang begrepen dat ze daar ook nooit meer in zou komen. Nu was het zaak hoe dan ook in leven te blijven.
Zoals altijd zag ze hoe verwachtingsvol ze werd aangekeken toen ze dichterbij kwam. Sommigen trippelden al naar haar toe, maar ze wist dat zelfs verslaafden zelfbeheersing aan de dag konden leggen in een situatie als deze, waarin het spul hun zou kunnen worden afgepakt als ze niet nog even konden wachten.
Ze voelde handen naar haar grijpen.
‘Wij hadden een afspraak, hè?’
‘Dat werd goddomme tijd!’
‘Verdomme. Schiet eens een beetje op!’
‘Is het goed spul?’
Ze stopte pas toen ze de ingang van het winkelcentrum Byporten was gepasseerd. Daar ging ze zitten, op het eerste trapje naar het Centraal Station. De hele buurt was vergeven van de bewakingscamera’s, maar dat was geen probleem. De mensen dromden zo dicht om haar heen dat van buitenaf onmogelijk te zien was wat er gebeurde. Bovendien maakte de politie zich meestal niet druk om handel op zo kleine schaal.
Ten slotte had ze behalve haar eigen provisie nog maar één klein zakje over. Ze gaf het aan een van haar trouwste klanten. Toen het laatste zakje weg was, werden de rijen aanzienlijk kleiner. Ze was weer een van de onzichtbaren.
6
Oslo, maandag 3 augustus 2009
Hoe het mogelijk was om in de loop van één etmaal acht grote krabben in een en dezelfde fuik te laten lopen, kon Halvor niet bevatten; het was een ervaring die hij in zijn werk maar wat graag terug zou willen zien. Na de ervaring met de fuiken in de nieuwe ondieptes had hij met Birgitte overlegd of ze nu al meteen zouden bellen om het huisje voor de volgende zomer te boeken.