‘En jij?’ vroeg Halvor sceptisch.
‘Ik? Ik denk niks. Het enige wat ik weet is dat het zich jaar in jaar uit herhaalt, en dáár heb ik mee te maken.’
Halvor proefde een tamelijk scherpe ondertoon en begreep dat het plaatsen van vraagtekens bij de hondsdagen geen goed recept was voor prettige verblijven op het eiland in de toekomst.
‘Vragen ze dat allemaal of wil je er een kijkje nemen, Kåre? Je mag mee-eten als je wilt, een late lunch of een vroeg avondeten.’
‘Ben over een kwartier bij je.’
Kåres werkweek zat er toch op en onderweg haalde hij zijn vrouw Jorid op. Halvor vond het fijn dat het klikte tussen Birgitte en haar. Op dit moment betekende dat dat Jorid werd voorzien van een glas koude witte wijn, terwijl Kåre en hij zich op het jack concentreerden. De kinderen waren de vondst alweer vergeten en voerden nu het minikoolvisje de inhoud van een van de ontelbare messchelpen die zo kenmerkend waren voor de scherenkust van Vega.
Het jack was aan het vergaan, en het werd er niet beter van, nu het aan het opdrogen was. Op de stof begonnen zich witte zoutstrepen te vormen.
‘Als we het jack voor onderzoek door moeten sturen, kunnen we het beter vochtig bewaren,’ zei Kåre.
‘Jazeker,’ zei Halvor, ‘maar we kunnen de binnenzak toch wel voorzichtig open proberen te maken? Er zit een mobieltje of een portefeuille in. Het kan vast geen kwaad voor jullie budget als je een paar duizendjes kunt besparen op een technisch onderzoek naar een plaatselijke visser die overboord is gevallen.’
Kåre knikte en ze bogen zich weer over het jack. De beide vrouwen hadden kennelijk belangstelling opgevat voor hun project en kwamen met hun glas witte wijn in de hand dichterbij. Jorid wees.
‘Waarom kijken jullie niet gewoon naar het merkje daar boven bij de lus?’
Halvor wierp een snelle blik op de lus. Hij voelde zijn wangen een beetje warm worden toen hij constateerde dat Jorid gelijk had: daar stond een naam. Misschien had Andersen ook gelijk, zuchtte hij inwendig. Misschien werd het tijd om een eind te maken aan de vakantie.
Hans Petter dribbelde onrustig heen en weer bij de Monoliet. Het was 15.08 uur en nog steeds geen Kristine. Hij keek naar het sms’je dat hij had gestuurd, of dat goed was gegaan. Het was verzonden om 14.57 uur.
Hij toetste haar nummer in. Geen gehoor. Dat ze niet op zijn sms’je reageerde was niet gek; dat vroeg immers niet om antwoord. Maar als ze werd opgebeld, zou ze in deze situatie de telefoon zeker opnemen.
Hij werd opeens bezorgd en begon zich af te vragen welke route ze naar het Frognerpark kon hebben genomen. Om 15.12 uur begon hij te lopen. Hij liep de laan door in de richting van de Colosseum-bioscoop en keek de straten in die hij passeerde en die Kristine eventueel ook had kunnen nemen. Tot dusverre was er geen teken van Kristine. Toen hij het Majorstuen-kruispunt passeerde, vroeg hij zich af of hij de Valkyriegate of de Jacob Aallsgate zou nemen. Hij koos de laatste en besloot het op een holletje te zetten.
Toen hij de hoek van de Hammerstadsgate om kwam, zag hij de weerschijn van iets wat hij maar al te goed kende. De roterende blauwe lichten van een gele ambulance draaiden juist van hem af, de Schultzgate in.
Voor zich zag hij nog steeds blauwe lichten. Hij rende midden over de straat en zag twee collega’s afzetlint uitzetten.
5 juni
Vandaag was het geen lente, het was zomer. Toen ik over de Akersvei liep, aan de achterkant van het Onze-Lieve-Vrouweziekenhuis, was het daar stil en vredig als altijd. De oude, lage huizen deden me denken aan de zomers in de straten van Oslo toen ik klein was. De vliegen zoemden en ik hoorde vrolijke kinderstemmen op het schoolplein van de St. Sunnivaschool.
Even was het zo idyllisch dat ik vergat me te ergeren aan het gebrek aan rechte straten in Oslo. De Akersvei is daar een goed voorbeeld van; hij draait en keert en gaat omhoog en omlaag, alsof stadsplanning en ingenieursvermogen iets is waar je in een wereldmetropool geen rekening mee kunt houden. Kun je ook maar ergens in het centrum van Oslo verder dan tweehonderd meter vooruitkijken, behalve op de Karl Johan en de Stortingsgate?
Hoe het ook zij, ik heb het hoogtepunt even uitgesteld. Maar dat kan ik nu niet langer: ik liep beladen met bloemen door de zuidoostelijke poort van het Verlosserskerkhof, over het ereveld en een paar meter omlaag naar het familiegraf aan de andere kant. De urn van Marianne ligt niet ver van de graven van beroemdheden als Ibsen en Wergeland, en dat is heel belangrijk voor mij. Als er één vrouw geëerd zou moeten worden voor wat ze voor anderen heeft betekend, dan zij wel. Niet alleen was ze bovenaards mooi (iets wat op zich al een goed contact met het hiernamaals zou moeten garanderen, als we Dante mogen geloven), maar ze was ook een buitengewoon goed en warm mens.