Bovendien kreeg ik nog maar een paar uur geleden bezoek waardoor ik behoorlijk van streek ben geraakt. Marianne sliep eindelijk, maar door het kijkgat in de deur zag ik een enorm boeket bloemen. De schok was groot toen ik opendeed en achter al die bloemen Yngve zag staan. Hoe lang is het nu geleden dat ik hem voor het laatst heb gezien? Drie jaar?
Ik wist hem ervan te weerhouden met de bloemen naar boven, naar Marianne te lopen; we zetten ze in een vaas en hij schreef een kaartje dat ik beloofde haar te geven. Toen gingen we naar mijn kantoor.
Hij vroeg hoe het ging, maar ik had voortdurend het naargeestige gevoel dat dit niet alleen maar een ziekenbezoek was. De afgelopen jaren waren er allerlei gelegenheden geweest om langs te komen met bloemen, maar we zagen geen glimp van hem. Niet dat dat ook maar enigszins verrassend was. Zoals ik Yngve ken, is hij nooit geïnteresseerd geweest in iets waaraan hij geen geld kon verdienen. Fijn in goede tijden, dus, maar ook alleen dan. Het duurde dan ook niet lang of hij bracht te berde waar hij eigenlijk voor kwam.
‘En hoe gaat het financieel met jullie? Je kunt in de huidige omstandigheden toch onmogelijk erg veel hebben gewerkt?’
Ik ontkende natuurlijk niet dat het moeilijk was, en Yngve vervolgde: ‘Ze zijn in een ziekenhuis in Californië begonnen met een nieuw soort bestralingen, trouwens, met veel minder bijwerkingen. Tot nu toe met geweldige resultaten.’
Ik wist waar hij op doelde. Hij overdreef misschien een beetje, maar het was inderdaad een methode waarover ik had gelezen en waarop ik een tijdje een groeiende hoop had gevestigd. Totdat ik met de artsen in het Rikshospital had gesproken.
‘Voor die behandeling is geen steun te krijgen,’ zei ik. ‘Ze hebben voorlopig te weinig om op te bogen. Bovendien kost een behandeling meer dan een miljoen kronen, en dat waarschijnlijk meerdere keren. Dat gaat het budget dat ik bij elkaar kan schrapen mijlenver te boven, zelfs als we het huis zouden verkopen.’
Ik zag zijn pupillen groter worden. Ik denk dat hij toen meteen al dacht dat ik toehapte.
‘Er is een manier om het bij elkaar te krijgen,’ zei hij. ‘Zonder het huis te verkopen.’
Ik kan niet ontkennen dat ik nieuwsgierig werd en een klein vonkje in de buurt van mijn hart voelde. Maar het enige wat ik zei was: ‘O ja?’
‘Ik ben bezig me te herstellen, maar ik heb wat startkapitaal nodig.’ Hij stak zijn handen afwerend op. ‘Ik weet dat je daar niet aan kunt bijdragen, dus dit gaat over iets heel anders.’ Hij laste een kunstmatige pauze in, een van zijn specialiteiten. ‘Dit gaat over een klusje in Amsterdam, waarbij we de winst kunnen delen. Fiftyfifty,’ voegde hij eraan toe.
De vonk stond op het punt weer te doven. ‘Waar gaat het om?’
‘Het enige wat je moet doen, is een koffertje ophalen en mee naar Noorwegen nemen. Het is niet gevaarlijk. Niemand ziet er zakelijker uit dan jij.’ Hij interpreteerde mijn schrik alsof ik inderdaad over zijn aanbod nadacht. ‘Ja, als jij het niet doet, doe ik het zelf. Dit is alleen maar een aanbod aan jou in een moeilijke situatie.’
Ik had toen al een eind aan het gesprek moeten maken, maar ik wilde meer horen. Nu pas dringt het tot me door dat het gevaarlijk kan zijn als ik te veel weet. ‘Wat is het voor iets?’ vroeg ik.
‘Het is maar het beste als je dat niet weet,’ zei hij. ‘Maar het is in elk geval geen heroïne. Het punt is dat ik de rest doe, als het in Noorwegen is. Als het gaat zoals ik denk, kunnen we allebei bijna anderhalf miljoen incasseren.’
Voor zover ik met mijn geringe kennis op dit terrein weet, is er maar één ding dat in zo korte tijd zoveel kan opleveren: drugs. Dus als het geen heroïne was, wat was het dan? Cocaïne? Zelfs ik had meegekregen dat de cocaïne sinds het eind van de jaren tachtig Noorwegen binnenstroomde. Die markt was misschien wel de enige die zich daarna had weten te handhaven.
Maar nu was het genoeg: ‘Geen sprake van,’ zei ik. ‘Hoezeer ik ook hoop dat Marianne gezond wordt, het risico is veel te groot. Stel je voor wat er met Jakob zou gebeuren als zijn vader wordt gepakt voor drugssmokkel, een paar maanden voordat zijn moeder aan kanker overlijdt.’
Hij protesteerde niet toen ik ‘drugssmokkel’ zei, maar zijn ogen weken geen duimbreed. ‘Denk erover na,’ zei hij. ‘Je kunt een leven redden – en niet het minste.’
‘Vergeet het maar, nu onmiddellijk,’ zei ik. ‘Ik doe het niet.’
Nu werden zijn ogen zwart en dreigend: ‘Maar je houdt je mond,’ zei hij. ‘Sommigen in dit milieu zijn tamelijk gewelddadig. Bovendien is het alleen jouw woord tegen het mijne.’
‘Ik hou mijn mond,’ zei ik, en ik meende het.
Alsof ik de politie kon gebruiken, midden in het belangrijkste gevecht van mijn leven.