Wat natuurlijk heel begrijpelijk was, maar hem niet verhinderde zelf naar het allerbeste plekje op zoek te gaan. De laatste keer dat ze de fuiken hadden opgehaald, had Hanne een paar honderd meter verder in zee oranje boeien ontdekt. Volgens haar vader betekende dat dat daar een ondiepte moest zijn, en ondiepten wilden meestal zeggen: goede vangst. Daarom gingen ze daarheen om de eerste fuik te zetten.
Hoewel ze pas vijf en negen jaar waren, hadden Hans en Hanne een indrukwekkende techniek ontwikkeld voor het ophalen van krabbenfuiken. Ze zaten tegenover elkaar op de roeibankjes en telden af terwijl ze de zware houten bak heen en weer zwaaiden. Precies op ‘drie’ lieten ze tegelijkertijd los. Nog een seconde later kwam er een plons en dan volgden ze allebei de snelle val van de fuik naar de bodem. Halvor was even bang dat het touw niet lang genoeg was, maar net toen de boeg door het dolboord verdween, raakte de fuik de bodem, en ze haalden opgelucht adem.
De kinderen gingen tevreden rechtop zitten en wachtten tot hun vader de motor weer zou starten. Maar terwijl Halvor overeind kwam, riep Hans verbaasd uit: ‘Papa! Wat is dat daar?’
De jongen wees zo’n twintig meter verder op zee. Daar dobberde een grote kluit wier aan de oppervlakte. Maar daar middenin zag Halvor ook iets anders: een vrij groot, lichtblauw vlak in een kleurschakering die duidelijk afweek van de zware, blauwgroene kleur van de zee.
De kinderen gingen enthousiast op de boeg zitten terwijl Halvor de riemen gebruikte om de boot dichterbij te manoeuvreren. De politieman in hem dacht aan een lijk, maar hij zag niets wat op lichaamsdelen leek. Hij ging er dus van uit dat hij de kinderen met een gerust hart de bootshaak kon geven.
‘Het lijkt wel een jack!’ Hanne leunde zo ver over de rand dat ze bijna overboord viel. Maar ze ging gauw weer recht zitten. Aan de bootshaak bungelde iets wat er inderdaad uitzag als een jack. Hans trok een gezicht dat betekende dat hij het jack het eerst te pakken wilde hebben, maar hij was gelukkig te nieuwsgierig om het op een schreeuwen te zetten. De kinderen bogen zich over het doorweekte lichtblauwe onderzoeksobject. Halvor legde de riemen in de dollen en draaide zich om.
Het was ongetwijfeld een gewatteerd jack. Halvor kon zien dat het al een tijdje in het water had gelegen. Het was glibberig, op sommige plaatsen groen en zat vol scheuren en gaten. Op sommige plaatsen was de voering helemaal weg. De beide zijzakken waren kapot, maar toen Halvor de panden uitspreidde leek de binnenzak nog heel te zijn. Halvor drukte er voorzichtig op en voelde iets hards. Een mobiele telefoon? Een portefeuille?
‘Is het iemand die verdronken is, papa?’ Hij hoorde de angst in de stem van zijn dochter.
‘Geen idee, meiske, maar ik denk het niet. Het waarschijnlijkste is dat iemands jack overboord is gevallen. We zullen het aan Kåre laten zien.’
‘Aan Kåre? Waarom?’
‘Hij is hier de baas van de politie, hè? Dat betekent dat hij het beste kan uitzoeken van wie het jack is.’
‘Jij kunt zulke dingen toch ook heel goed, papa?’ vroeg Hans.
Halvor grijnsde. Gelukkig hadden de kleintjes nog een blind vertrouwen in hun vader. ‘Ja, in Oslo wel. Maar hier kan Kåre dat het allerbeste.’
Kristine keek vertwijfeld om zich heen naar een vluchtroute en besefte onmiddellijk dat er maar één was. Ze liet zich snel op de grond vallen en rolde onder de vrachtwagen. Hoewel ze zich concentreerde op wat ze zelf moest doen, hoorde ze ook de zware, rennende stappen dichterbij komen.
Toen ze midden onder de vrachtwagen lag, begon ze te geloven dat het haar zou lukken. Aan de andere kant zat ze dodelijk in de val als ze er niet onderuit was voordat de twee mannen bij haar waren. Dan hoefden ze zich alleen maar voorover te buigen om erop los te slaan, op haar lichaam, haar benen, haar hoofd…
Haar hoofd was er al onderuit! Ze strekte haar armen en trok haar benen achter zich aan. Het gedreun op de grond was nu nog maar een paar meter weg. Ze kwam overeind en ging al over in de hardloophouding. Toen haar benen onder haar werden weggemaaid, had ze even het gevoel dat ze vloog.
‘Het zijn de hondsdagen,’ zei Kåre aan de telefoon.
‘De hondsdagen?’
‘Dan komt alles naar boven. Dat gebeurt elk jaar weer. Mensen maken melding van allerlei vondsten. Als er vissers vermist worden op zee, kun je er zeker van zijn dat ze nu tevoorschijn komen. Vorig jaar om deze tijd kregen we een man binnen.’
Halvor was er niet helemaal van overtuigd dat er een goed gedocumenteerd natuurwetenschappelijk fenomeen aan Kåres onwrikbare zekerheid ten grondslag lag.
‘O? En hoe komt dat dan?’
‘Tja, dat weet eigenlijk niemand echt. Sommigen zeggen dat de zeestromen dan van richting veranderen, anderen dat de onderste waterlagen zo warm worden dat ze opstijgen en dingen van de bodem meenemen. Weer anderen schrijven het toe aan de stand van de sterren of aan een of ander bijgeloof.’