Maar toen de drijvers van het watervliegtuig de zee bij Skagen doorkliefden, voelde hij zich rustiger dan hij in jaren was geweest. Het idee dat hij nu in zijn hoofd had, was een stuk gezonder dan het plan dat was uitgemond in het afluisteren van Enger.
Halvor bedankte Merete in stilte dat ze niet alleen een auto had weten te regelen via het Avis-kantoor in Fredrikshavn, maar ook dat ze hen had overgehaald die naar de watervliegtuigbasis te rijden. Ze hadden een bestelwagen nodig om het grote lijf van Garvang kwijt te kunnen. Maar ook al stond de rugleuning flink naar achteren, toch raakte de man met zijn haar het dak en met zijn knieën het dashboard toen ze door de beboste omgeving van Rijksweg 40 naar Skagen reden.
Garvang zat heel stil, met zijn ogen dicht, maar hij was volkomen wakker. ‘Het waren drie gepleisterde huizen, één grote en twee kleine, en ze zagen er alle drie heel nieuw uit,’ zei hij langzaam. ‘Ik meen me te herinneren dat ik een hoekje van een zwembad zag op het kleine stukje grond tussen de huizen.’
‘Als het heel nieuw was, is het waarschijnlijk niet in het centrum,’ zei Halvor.
Ze naderden Skagen; er kwamen steeds meer huizen. Halvor begreep waarom zijn uiterst onorthodoxe partner de moed in de schoenen zonk. Gele huizen waren voor Skagen kennelijk wat witte waren voor Risør: het enig zaligmakende als je door je buren geaccepteerd wilde worden.
‘Skagengeel,’ zei Garvang.
‘Wat zag je om het huis heen?’
‘Niet veel – alleen maar groen gras. Op de achtergrond stonden een paar hoge bomen.’
‘Geen glimp van de zee?’
‘Nee.’
‘Laten we beginnen,’ zei Halvor en hij sloeg links af de Højensvej in naar het zogeheten Gamle Skagen, ‘Oud-Skagen’, dat helemaal geen oud deel van het dorp was en waarvan eigenlijk niemand goed kon uitleggen hoe die bijnaam was ontstaan. De gemiddelde Deen noemde deze buurt ‘Højen’, ‘de heuvel’.
Garvang zat met zijn neus in het stratenboek dat bij de auto hoorde. ‘Linksaf op het volgende kruispunt, dan controleren we die buurt eerst.’
Ze hadden anderhalf uur doelloos over kleine villaweggetjes rondgereden en Gamle Skagen, Vesterbyen en Midtbyen afgewerkt. Nu moesten ze Nordbyen en Østerbyen nog doen. Denemarken was inderdaad, zoals het Deense volkslied zegt, een liefelijk land, maar nu werd Halvor bijna misselijk van de kleine, groene tuintjes, gepleisterde huisjes en heggetjes. Twee keer had Garvang hem gevraagd nog een keer extra langs een huis te rijden, maar beide keren was het loos alarm. Het was bijna halftien en tot Halvors frustratie begon het al donker te worden boven Noord-Jutland. Het enige voordeel daarvan was dat al het Skagengeel veranderde in een soort warm oranje.
‘Wat doen we als we het huis vinden?’ vroeg Garvang.
‘Uitzoeken of ze er is en de Deense politie bellen. Ik ben niet bevoegd om hier iemand te arresteren.’
Toen gingen ze door. Halvor vond de stilte tussen hen prettig: licht en ongedwongen.
‘Ik verwacht het meest van Nordbyen, dus laten we daar beginnen,’ zei Halvor.
Ze hadden de Skarpæsvej gehad en waren net aan de Batterivej begonnen toen Garvang zijn hoofd stootte tegen het dak: ‘Daar!’ Hij tuurde tussen de bomen aan de rechterkant van de weg door en zag eruit alsof hij zijn eigen ogen niet geloofde. ‘Daar moet het zijn.’
Halvor stopte en keek ook die kant op. Tussen de bomen door kon hij inderdaad een groepje gele huizen zien, maar hoe Garvang zo zeker kon zijn dat dit de goede plek was, ging zijn verstand te boven.
Garvang interpreteerde zijn sceptische gezichtsuitdrukking goed: ‘Ik kan er niet precies de vinger op leggen wat het is, maar het komt me heel bekend voor.’
Halvor zette de auto zachtjes weer in beweging, zodat niemand zich zou afvragen waarom iemand op die plek stopte. Hij reed honderdvijftig meter door, langs een rij lage bomen die heel dicht langs de weg stonden, en draaide toen een halfverhard weggetje naar rechts in. Daar parkeerde hij ruim op het gras naast de weg.
Het was nu bijna helemaal donker, en daar was Halvor heel blij mee. Als het het goede huis was, was het ideaal gelegen. In de eerste plaats zou het in het donker makkelijk zijn om licht te zien branden en bewegingen binnen waar te nemen. In de tweede plaats zou het heel moeilijk zijn Garvang verborgen te houden in een gewone villabuurt, maar hier kon hij ongemerkt tussen de hoge beuken door glippen.
Halvor keek sceptisch naar het weliswaar verbleekte, maar toch nog witte T-shirt van de grote man toen ze uitstapten. Zelf had hij zijn gebruikelijke donkere spijkerbroek en een grijze trui met lange mouwen aan. Hij zou niet makkelijk te zien zijn.
‘Als die zwarte plunjebaal die je de hele tijd al meesleept een jack is, is het vast slim als je dat nu aantrekt.’