‘Jezus…’ Cecilie slaakte de diepste zucht die hij ooit van haar had gehoord. ‘We hebben voor zo’n complexe zaak eigenlijk veel meer tijd nodig dan een weekend.’
Halvor glimlachte weer: ‘Geef me vijf uur, dan heb je het schriftelijke rapport in handen.’
‘Vier.’
Hij was bang geweest dat het er twee zouden worden. ‘Goed.’
Cecilie concentreerde zich weer op de stukken op haar bureau en hij stond op en liep naar de deur.
‘Heb je je mobieltje de laatste tijd nog bekeken, Halvor?’ Hij draaide zich om en ze keek op.
‘Nee, dat staat sinds het verhoor op de stille modus.’
‘Kijk dan maar eens.’
Hij pakte het. Negentien onbeantwoorde oproepen.
Cecilie knikte. ‘Je begrijpt natuurlijk dat de pers erachter is gekomen waar Yngve Enger is. En god mag weten of die jongens van Economische Delicten in staat zijn om in die zee van flitslicht zonder struikelen dozen uit Engers kantoor naar buiten te dragen.’
Hij zag dat ze onder haar blonde haardos kalm en onbezorgd probeerde over te komen. Maar dat was ze niet.
Garvang zat nog zwaar na te denken toen Halvor met de kop koffie terugkwam.
‘Traag koffieapparaat,’ merkte hij op.
‘Er gebeurt van alles,’ repliceerde Halvor. Hij ging achter zijn bureau zitten en toetste hetzelfde interne nummer in als net. Het antwoord verbaasde hem niet: de mobiel van Vivian Thune was gelokaliseerd in de buurt van een niet onbekend adres in de Torggate.
Als hij zich op het kantoor van De Spreekbuis van de Straat bevond en de vrouw zelf was daar niet, moest Halvor er rekening mee houden dat ze hem was gesmeerd. Hij besloot er niet aan te denken dat hij die ochtend nog op een meter afstand van haar had gestaan. Hij belde Cecilie en vroeg haar ervoor te zorgen dat er een opsporingsbevel naar alle vliegvelden en grensovergangen ging. Hij vond drie foto’s van haar op Scanpix, alle drie genomen terwijl ze in gesprek was met een of andere straatverslaafde, en mailde ze naar de officier van justitie. Bovendien stuurde hij een patrouille naar Thunes huis.
Toen keek hij naar Garvang.
‘Wil jij eens naar jullie receptie bellen en navragen of haar mobiel op kantoor ligt? Als dat zo is, zorg dan dat ze hem daar laten liggen.’
Het duurde een minuut. Garvang knikte. ‘Hij ligt in de bovenste la van haar bureau. Op “stil”.’
‘Oké. Laten we denken,’ zei Halvor. ‘Waar kan ze zijn als ze niet op kantoor of thuis is? Heeft ze een man of kinderen?’
‘Nee. Ze had liever een van de vrije vogels van Oslo, zoals ze het uitdrukte.’ Hij zei het met onmiskenbare ironie. ‘Nu begrijp ik pas hoezeer ze dat meende.’
‘Vakantiehuis?’
‘Ook niet. Ze hield meer van de stad, zei ze. Maar nu vraag ik me natuurlijk af wat ze eigenlijk deed als ze het weekend weg was.’
‘Dus je weet niks waar ik iets aan heb?’ Ze werden onderbroken door de telefoon. ‘Wacht even.’
Het was de patrouille die al op Thunes adres in Frogner was gearriveerd. Het was er leeg en stil.
‘Oké, blijf daar totdat er iemand van de recherche is. Als ze opduikt, arresteer je haar.’ Hij legde op en keek weer naar Garvang. ‘Waar waren we?’
‘Er is misschien een plek…’ Hij aarzelde. ‘Ze heeft het een paar keer over Denemarken gehad en me foto’s laten zien van een groot, geel gepleisterd huis. Maar veel meer weet ik er niet van, vrees ik.’
Ze hadden overal gezocht: bij haar thuis, bij vrienden en bij het beetje familie dat ze had. Haar moeder, die kerngezond en helemaal niet ziek was, vertelde dat ze het graag wilde horen als ze haar dochter vonden, omdat ze haar al meer dan een jaar niet meer had gezien. Vivian Thune was weg, ogenschijnlijk van de aardbodem verdwenen.
Halvor had nog een uur tot de deadline van het rapport voor Cecilie Kraby. Hij was zo ver dat hij een paar trefwoorden had genoteerd voor een soort chronologische volgorde. Hij kon zich maar moeilijk concentreren. De vrees begon in hem te knagen dat ze misschien toch niet genoeg hadden om Yngve Enger in voorlopige hechtenis te nemen als ze Vivian Thune niet vonden, ruim voordat het weekend om was. Tot nu toe hadden ze een serie telefoongesprekken op de meest merkwaardige tijdstippen tussen het tweetal ontdekt, maar Halvor begreep wel dat dat voorlopig kon worden afgedaan als onderdeel van een, zij het uitermate actieve, sponsoring. Het enige waaruit bleek dat de man er tot over zijn oren in zat, was een bewijs dat ze niet konden gebruiken: het illegaal afgeluisterde telefoontje van de vorige dag.
Het werd tijd om een knoop door te hakken. Hij raapte zijn notities bij elkaar en liep naar Hans Petter, die zijn verhoor van Rudi Johansen even had onderbroken. Die smeerlap was hun sterkste troef tot dusverre: hij had zich in de nesten gepraat over de meeste zaken waarmee ze hem hadden geconfronteerd. Hans Petter dacht dat het slechts een kwestie van tijd was voordat hij alles bekende, maar voorlopig had de man maar twee namen genoemd: die van zijn maten Kent Willy Nilsen en Arne ‘Billy’ Krefting. Halvor vreesde zeer dat ze van die kant ook niet op een doorbraak met betrekking tot Enger mochten rekenen.